‘Bidden met iconen’ door Bert Groen.

‘Bidden met iconen’ door Bert Groen.

Het is algemeen bekend dat kunst van grote betekenis is in de liturgie, of dat nu in de Romeinse ritus is, in de Byzantijnse of in andere oosterse tradities. Iconografie, architectuur, het naaien van prachtige gewaden, het ontwerpen van liturgische gebruiksvoorwerpen zoals kelken en wierookvaten, en natuurlijk ook zingen, poëzie, welsprekendheid en kalligrafie – denk aan de manier waarop in heel wat protestantse kerken de Tien Geboden zijn weergegeven – worden gezien als wegen naar God, de schepper van het heelal. Christelijke kunst geeft zichtbaar, hoorbaar, tastbaar enz. uitdrukking aan Gods openbaring in de Schrift. Schoonheid in combinatie met naastenliefde en waarheid dient om de godheid te verheerlijken en te danken.
Vooral iconen – dus de heilige afbeeldingen van Jezus Christus, de Moeder van God, andere heiligen, engelen, feesten en bijbelse gebeurtenissen, gemaakt in overeenstemming met de oosterse kerkelijke aanwijzingen – nemen een vooraanstaande plaats in. In de orthodoxe en oosters-katholieke tradities vallen in bijna alle kerken en huizen iconen te vinden. In kerkgebouwen staat de iconostase, een wand die de altaarruimte scheidt van het schip, vol met heilige afbeeldingen. Het zijn symbolen van de volmaakte hemelse wereld die in beelden en kleuren getuigen dat God de Vader, die voor onze zintuigen en ons verstand onvatbar is, zichtbaar is geworden in zijn Zoon, de uitstraling van Gods glorie en het vleesgeworden Woord (Logos). Ze laten zien dat Jezus zijn Vader aan ons mensen heeft geopenbaard en onze verlossing heeft verwezenlijkt. Ze tonen dat de Heilige Geest de gelovigen dit mysterie van onbaatzuchtige liefde en gemeenschap binnenleidt dat in de liturgie wordt gevierd. Als de gelovigen hun hart openen voor de zelfopenbaring van de Drie-ene God, vervult de Heilige Geest hun gebed, hoewel dit kan gebeuren op een heel andere manier dan waar men voor gebeden heeft. Iconen onthullen dat de Maagd Maria en de andere heiligen voor de gelovigen bemiddelen bij de goddelijke troon, waarbij de engelen optreden als hun beschermers.
Op grond van de incarnatie van Gods Zoon zijn in verschillende kerken – met name de orthodoxe en de katholieke – materiële afbeeldingen van dit heilsmysterie, en van de gebeurtenissen en personen die ermee verbonden zijn, legitiem en zelfs verplicht; ook het kruis dat men doorgaans in een protestantse kerk aantreft staat voor Gods verlossingswerk. De gelovigen die iconen vereren zijn ervan overtuigd dat de kracht, energie en genade van de afgebeelde personen en gebeurtenissen (de ‘prototypen’) aanwezig zijn in de beelden; daarom kunnen en moeten ze vereerd worden, hoewel ze theologisch gezien niet identiek zijn met de prototypen. Iconen hebben dus bijna een sacramentele betekenis: een zichtbaar beeld dient als een drager van goddelijke werkelijkheid. We kunnen zelfs zeggen dat de liturgie zelf iconisch is, omdat wanneer christenen samenkomen voor de eredienst, zij Gods beeld dragen en verzinnebeelden en een gemeenschap vormen die bijeenkomt aan de ‘eeuwige boezem van barmhartigheid en gerechtigheid’ (vrij naar Huub Oosterhuis). Volgens de liturgische theologie van met name de Byzantijnse ritus bestaat er een nauw verband tussen de geschilderde beeltenissen, het kerkinterieur en de liturgieviering met gebeden, gezangen en andere rituelen: dit alles grijpt in elkaar en vormt één geheel dat de verlossing van de mensheid door de Drie-ene God en de goddelijke liefde, lankmoedigheid en gerechtigheid symboliseert.
Vandaar dat in de orthodoxe en Grieks-katholieke liturgie iconen herhaaldelijk worden bewierookt tijdens de eucharistie en de getijden (met name de lauden en de vespers) onder het zeggen van de bijbehorende teksten. Bovendien richt de diaken zich tot de iconen van Jezus Christus en de Heilige Maagd in de iconostase bij verschillende oproepen tot gebed.


Antoine komt met een gezegende icoon naar buiten.

Wanneer de priester aan het einde van de viering, vlak voor de wegzending, door de Koninklijke Deuren van de iconostase uit de altaarruimte komt en het slotgebed leest waarin hij de Heer om bescherming, vrede en zegen vraagt, doet hij dat voor de grote afbeelding van Christus die deel van de iconenstase uitmaakt. Grote of kleine iconen van Christus en zijn moeder kunnen ook op lessenaars in het middenschip staan ter verering; vaak ligt er een evangelieboek naast. Iconen van Maria, heiligen, engelen en belangrijke feesten staan ook op houten, glazen of ongeglazuurde planken in de narthex en het schip. Ook in het priesterkoor hangen of staan meestal losse iconen. Daarnaast worden er voor de belangrijkste iconen in de kerk olielampen aangestoken. De olie van deze lampen doet niet langer dienst als gewone olie, maar omdat hij voor de icoon brandt, wordt hij ook als geheiligd beschouwd. Priesters gebruiken hem om gelovigen te zalven, die op hun beurt graag wat mee naar huis nemen om zichzelf en familieleden ermee te zalven in geval van ziekte of andere problemen.

         Tijdens de lauden van feestdagen bestaat er expliciet de gelegenheid om hulde te brengen aan de feesticoon, die op een aparte lessenaar ligt. Om haar te begroeten, maken de gelovigen een of meer kruistekens (vaak drie, een teken van de Heilige Drie-eenheid) voor de icoon en kussen deze dan. Kleine kinderen worden opgetild om de beeltenis te kussen, terwijl hun ouders hen tonen hoe ze het kruisteken moeten maken. Veel mensen maken ook een diepe buiging of knielen als teken van nederigheid, waarbij ze met hun hoofd en armen de grond aanraken. Ze steken ook een of meer kaarsen aan op standaards naast de icoon. Sommige mensen kussen alle iconen, anderen alleen bepaalde, bijvoorbeeld die van de Moeder Gods, Christus en hun ‘favoriete’ heiligen. Zo hebben veel mensen hun eigen route die ze volgen als ze de kerk binnengaan. Tijdens de recente covid-epidemie met alle beperkingen vandien was dit natuurlijk allemaal verboden.


Afbeelding: nportal.rs

         Het kussen van iconen, het aansteken van een kaars en het maken van het kruisteken zijn wezenlijke kenmerken van religie en geloof, niet slechts ‘symbolen’ die minder belangrijk zouden zijn dan het geloof zelf. In deze samenhang is een korte verhelderende opmerking over dit gedrag op zijn plaats. Oosters-orthodoxe en Byzantijns-katholieke erediensten zijn een geheel van gewijde ruimte, iconografie, gewaden, kaarsen, wierook, relieken, gezangen, gemeenschappelijk en individueel gebed en aanbidding, priestergebeden, diakonale oproepen, bijbellezingen en lichamelijke gebaren, houdingen en bewegingen. De zintuigen en het lichaam zijn hierbij van wezenlijk belang; eenieder die aan een Byzantijnse liturgie deelneemt kan zien dat het menselijk lichaam met zijn zintuigen een zeer belangrijke rol speelt. Voor de meeste deelnemers – met name die in Oost- en Zuidoost-Europa en het Midden-Oosten – is de essentie van hun geloof in principe het uitvoeren van rituelen; het lichaam, zijn gebaren en houdingen vormen een religieuze werkelijkheid. Toch is het lichaam hier niet uitsluitend een empirisch, materieel object, maar bezield, een ‘belichaamde ziel’. Met deze zowel belichaamde als bezielde werkelijkheid als gegeven zijn de liturgische rituelen niet slechts uiterlijke uitdrukkingen van een innerlijk geloof, maar vormen ze het geloof zelf. Bij de rituelen in kwestie gaat het niet om tekens van religie maar het betreft de kern van de godsdienst; geloven is doen, het uitvoeren van rituelen. Het is echter duidelijk dat een uitsluitende nadruk op een correct gedrag gemakkelijk resulteert in ritualisme: het min of meer klakkeloos uitvoeren van rituelen zonder er innerlijk aan deel te nemen. Het is daarom essentieel om ook te onderstrepen dat authentieke deelname aan de liturgie een devotionele houding, gebed en aanbidding impliceert. Maar tegelijkertijd drukt die devotie zich uit in lichamelijke rituelen. We hebben immers te maken hebben met een geestelijk lichaam, een vleselijke ziel.

Iconen laten zien dat er naast gebed met de lippen en de geest ook gebed met de ogen is. In het algemeen willen veel mensen zien en aanraken wat belangrijk voor hen is, dus ook wat heilig voor hen is. Mensen vormen een eenheid van lichaam en ziel; hun waarneming van een andere werkelijkheid gebeurt via hun zintuigen. In rituelen proberen de aanhangers van een bepaalde godsdienst om te gaan met een hogere of andere realiteit – met God – op een zintuiglijke, d.w.z. zichtbare, hoorbare of tastbare manier die niet waarneembaar is voor hun zintuigen, en niet slechts één keer, maar in een herhaling van vertrouwde handelingen, gebaren, woorden, zoals bij het maken van het kruisteken voor een icoon en het kussen ervan. Rituelen tonen hen dus het numineuze; ze vertegenwoordigen het. Veel westerse christenen zijn gewend om hun ogen te sluiten tijdens het bidden in de kerk, met het prijzenswaardige doel om concentratie, zelfreflectie en ontvankelijkheid voor Gods woord te bevorderen. Maar je kunt ook bidden door te kijken. Het is dit kijken dat een centrale plaats inneemt in de Byzantijnse liturgie. Menige kerk en kapel is van onder tot boven bedekt met schilderingen of volgehangen met panelen; soms valt er nauwelijks een stukje kale muur te ontdekken. Dit verschijnsel, dat sommige mensen misschien te veel van het goede vinden, staat niet op zichzelf. Byzantijnse vieringen zijn lang. Een aantal gebeden bestaat uit een eindeloze reeks woorden. Voorbeden worden keer op keer herhaald (‘nogmaals en nogmaals’). Vooral als er een bisschop of patriarch deelneemt is het ceremonieel prachtig en luisterrijk. Overvloed is zeker een belangrijk kenmerk van de Byzantijnse ritus.
In grote delen van de westerse eredienst echter staan horen en spreken voorop. De nadruk op de Schrift gaat samen met het beklemtonen van het geschreven, gesproken en gehoorde woord. Dit heeft er in een aantal kerkgenootschappen ook toe geleid dat de betekenis van de auditieve zintuigen sterk wordt benadrukt ten koste van de andere zintuigen. Men heeft dan alleen de oren en de mond nodig voor de bijbellezingen, de preek, het bidden en het zingen. Het Woord van God omvat echter meer, namelijk alle zintuigen, die allemaal tot Gods schepping behoren. Horen en zien vullen elkaar aan. Het evangelie is verkondiging door het woord; iconen en fresco’s zijn verkondiging door beeld en kleur.

In heel wat katholieke kerken vind je ook een gebedshoek met een Maria-icoon, en in sommige hedendaagse protestantse diensten wordt een icoon gebruikt. De meeste deelnemers aan cursussen iconenschilderen – ze bloeien momenteel in West-Europa – zijn van westers-christelijke afkomst. Aan de ene kant leven moderne westerlingen in een wereld vol beelden. Reclame, televisie en computers zitten vol met ‘iconen’, nu in de moderne betekenis van het woord. De Byzantijnse cultuur, die de achtergrond vormt van de orthodoxe iconografie, lijkt volledig achterhaald. Aan de andere kant kan de traditionele icoon nog steeds dienen als een moment van rust en concentratie, zelfs voor hedendaagse kijkers.
Iconen kunnen ook een didactische rol vervullen; veel vertellen bijbelse en hagiografische verhalen die oproepen tot navolging, en de gelovigen worden opgeroepen zich met die verhalen en hoofdpersonen te vereenzelvigen. Toegegeven, voor heel wat mensen zijn de kerkelijke riten allesbehalve doorzichtig en in sommige landen valt de liturgische taal erg moeilijk te begrijpen. Tegen deze achtergrond kunnen de fresco’s, mozaïeken, iconen op een paneel en dergelijke details vertellen over Jezus Christus, de Maagd Maria en andere heiligen die de rituelen zelf helaas niet kunnen overbrengen.
Zoals ik net al aangaf, zijn iconen tekenen van de volmaakte hemelse wereld. Je ziet hier sporen van Platoons en Neoplatoons denken (maar in een gewijzigde, gekerstende vorm). Dat wil zeggen: Deze tijdelijke en zintuiglijke wereld is slechts een spiegel van de volmaakte, eeuwige wereld of een emanatie van het Ene (Plotinus) en verwijst daarnaar.
Dit is misschien een geschikt moment om na te denken over Gods aanwezigheid in deze wereld. Er bestaat een spanning tussen Gods openbaring aan de mensheid en de ‘sluier’ van het goddelijke mysterie. Aan de ene kant heeft God zich door de geschiedenis heen geopenbaard, vooral in het verbond met Israël, de uittocht uit de Egyptische werkkampen en het leven van Jezus van Nazareth, maar ook in de paradox van zijn passie, dood, verrijzenis (mysterium paschale) en de gave van de Heilige Geest. God verschijnt ook vandaag nog aan mensen die openstaan voor zo’n openbaring. Aan de andere kant is onze kennis van de Drie-ene God hoogst onvolmaakt en zal nooit zijn voltooiing bereiken, tenminste niet in dit aardse leven. Volgens de apofatische, ‘negatieve’ theologie kan de drievuldige God helemaal niet begrepen worden. Alle pogingen om het goddelijke mysterie te benaderen door middel van riten, mythen, tekens, architectuur, iconografie, andere beeldende kunsten, muziek, dans, teksten en gebedstaal, evenals systematische theologie, kunnen tot op zekere hoogte effectief zijn, maar ze blijven onvolledig en ‘versluierd’. God is zowel verborgen als aanwezig; paradoxaal genoeg aanwezig in afwezigheid en afwezig in aanwezigheid. De bekende iconenschilder Leonid Ouspensky (overleden in 1987) geeft toe dat zelfs de mooiste iconografie een legitiem, maar ontoereikend middel is om Gods mysterie uit te drukken. Zij zoekt met behulp van kleuren, vormen en beelden. Ook de christelijke kernrituelen, de sacramenten, zijn onderhevig aan deze ambivalentie: God raakt ons erin aan en blijft tegelijkertijd omhuld. Alle kunst – poëzie, schilderkunst, enzovoort – is daarom geen eindbestemming, maar slechts een middel op het traject van Gods ontmoeting met ons mensen. In de Byzantijnse eucharistie zingt het koor na de communie “We hebben het ware licht gezien…”, maar tegelijkertijd is deze diepe ervaring vluchtig. En het Emmaüsverhaal (Lucas 24:13-35) laat zien dat de leerlingen van Christus veel tijd nodig hebben voordat ze hem eindelijk met hun zwakke ogen herkennen, en als ze dat eenmaal gedaan hebben – als hij het brood zegent en breekt – verdwijnt hij meteen uit hun zicht. Toch is het paradoxaal genoeg de schone kunst, zoals de iconografie, maar ook ontroerende poëzie, hymnen en gebeden, die in staat zijn om lichtvonken te laten zien, sporen van de Onzichtbare. Als we geen rekening houden met deze ambivalentie, als de icoon vereenzelvigd wordt met God of met de heilige zelf, dreigt het gevaar dat ze een afgod wordt.

Een groot aantal oosters-orthodoxe en Byzantijns-katholieke gelovigen heeft thuis een apart iconenhoekje, waarvoor ze een kruisteken maken, een diepe buiging maken en ’s ochtends een olielampje aansteken. Veel gelovigen bidden het liefst in de aanwezigheid van een icoon thuis. In de traditioneel orthodoxe landen van Zuidoost-Europa is het meestal de huisvrouw die verantwoordelijk is voor de belangrijke plaats van de iconenhoek thuis. Zij brandt ook wierook en gaat met het vaatje langs alle iconen en door alle kamers, met het tweeledige doel om de afgebeelde heiligen te eren en het huis te reinigen van het kwaad. Voor de iconenhoek kunnen mensen – meestal vrouwen – in alle rust een persoonlijk gebed uitspreken, iets waar ze zich niet altijd vrij toe voelen tijdens formele kerkdiensten. Bidden moet hier in brede zin worden opgevat: voor de icoon kunnen allerlei problemen worden besproken en existentiële verhalen over liefde, geboorte, ziekte en dood worden verteld. Vrouwen praten dus tegen de icoon en voelen tegelijkertijd een intiem contact met de afgebeelde heilige, vooral met de Moeder Gods. Vooral Maria’s lijden als moeder omwille van haar zoon kunnen veel moeders goed begrijpen en ze maken Maria deelgenoot van hun eigen lijden. Niet weinig mannen, waaronder priesters, kunnen maar weinig waardering voor deze diepe devotie opbrengen en vinden dat vrouwen overdreven vroom en ‘bijgelovig’ zijn door alleen maar tegen de icoon te ‘kletsen’. Daarentegen vinden heel wat vrouwen dat mannen helaas een te grote afstand bewaren tot de religieuze cultuur thuis.

Voor gewone mensen was en is de schoonheid van iconen tegelijkertijd een troost en aanmoediging in het harde dagelijkse bestaan en een belofte dat het ooit beter zou/zal worden. Dit is een heel belangrijk aspect, maar volstaat het ook? Laten we, in een poging deze vraag te beantwoorden, eens nadenken over twee oerpolen die noodzakelijk zijn voor een gezonde christelijke spiritualiteit, misschien wel voor elke gezonde spiritualiteit en voor menselijk geluk in het algemeen. Aan de ene kant de behoefte aan troost en geborgenheid, aan de andere kant de behoefte aan uitdaging en het bewandelen van nieuwe paden. Het is naar mijn mening zeker heel belangrijk dat iconen troost bieden, maar idealiter is er meer dan dat. Ze roepen hopelijk ook het bijbelse visioen van bevrijding uit slavernij, armoede en honger, het aan de kaak stellen van onrecht en chaos. Het bijbelse visioen van sjaloom, vrijheid, voedsel en onderdak voor iedereen, leven in vrede en gezondheid, samenleven in solidariteit, verzoening, mededogen en trouw, het goddelijke visioen van een nieuwe wereld en een nieuw verbond. Een goddelijke utopie die er voor iedereen is, niet alleen voor mij persoonlijk in mijn eigen vroomheid, niet alleen voor mijn natie of volk, niet alleen voor mijn eigen kerk, niet alleen voor kleine kerkelijke of sociale elites, niet alleen voor een hiernamaals, maar voor alle mensen hier op aarde. Het koninkrijk van God gaat iedereen aan, hier en nu. Anderzijds lopen diaconale projecten en de ethiek gevaar om op te drogen als ze verstoken zijn van liturgie, iconografie en gewijde muziek; de laatste houden de eerste gefocust.
Essentieel in deze samenhang is de ‘liturgische driehoek’ (een uitdrukking van de Franse theoloog Louis-Marie Chauvet). Dat wil zeggen: ten eerste, het Woord van de Schrift gehoord en uitgelegd in catechese, zondagsschool en het ‘huis van leren en onderwijzen’ (vgl. het Joodse beth-ha-midrash), ten tweede, het Woord gevierd in de liturgie, inclusief het kussen van iconen en het aanroepen van heiligen, en ten derde, het Woord beleefd in de diakonie, actieve naastenliefde en pastorale zorg. Deze drie vormen van antwoord op het Woord van God zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; als ze gescheiden worden, dreigt liturgie slechts navelstaren te worden: ‘een dreunende gong of een schelle cimbaal’ (I Korinthiërs 13,1).
Het vereren van iconen en het vieren van de liturgie gaan ook over verandering, over ons omgevormd worden door Gods genade en liefde. In de anafora (het eucharistisch gebed in de Byzantijnse ritus) staat ‘verandering’ centraal. Deze ‘verandering’ is echter niet beperkt tot de eucharistische gaven, maar betreft alle deelnemers aan de viering (de synaxis), ja zelfs de hele wereld. Deze drie dimensies, namelijk de verandering van de gaven, de gemeente en de wereld, horen intrinsiek bij elkaar.

3