Griekenland telt tal van bedevaartsoorden met een wonderdadige icoon. De meeste van die sacrale afbeeldingen zijn verbonden met verhalen over hun wonderbaarlijke reis naar de plaats waar ze nu vereerd worden of over hoe ze ergens in de grond, in een boom of op het water gevonden zijn. Ze zouden zich kenbaar hebben gemaakt door verschijningen van de Moeder Gods (bij Maria-iconen), andere visioenen, lichtstralen en dergelijke. Ook vertelt Maria of een andere heilige wel dat haar of zijn icoon zich op een bepaalde plaats bevindt, opgegraven en vereerd wil worden. Dat kan er in een aantal gevallen toe leiden dat het oude dorp wordt verlaten en het opnieuw wordt opgebouwd op de plek waar de heilige beeltenis vereerd wil worden. Legenden en de noodzaak van een nieuw begin voor de gemeenschap lopen hier door elkaar heen.
Veel pelgrims schenken de icoon sieraden, belangrijke persoonlijke gebruiksvoorwerpen – bijvoorbeeld een horloge –, een kostbaar metalen beslag of votiefgaven/ex-voto’s. Deze votiefgaven (Grieks: tamata) zijn meestal kleine metalen plaatjes met afbeeldingen van lichaamsdelen of personen (al dan niet met een kaars in hun hand). Het kunnen ook huwelijkskransen, een auto of andere voorwerpen zijn die in het gebed van de pelgrim een belangrijke rol spelen. In een gebed om genezing bijvoorbeeld schenkt men de icoon een plaatje met het zieke lichaamsdeel erop: bij hartkwalen een hart of bij staar een oog. Behalve zulke plaatjes geven mensen ook geld, grote kaarsen, olijfolie voor de lampjes of andere gaven in natura, bijvoorbeeld een schaap of een olijfboom. Op sommige plaatsen, zoals in enkele dorpen op het eiland Rhodos, was het ook gebruikelijk voor de heilige te dansen. Een ander vroom gebruik is om een votief-icoon te laten vervaardigen. Daarop ziet men in het bovengedeelte vaak de heilige (bijvoorbeeld de Moeder Gods of Sint-Nicolaas) die om redding is gesmeekt en die men nu voor de oplossing van het probleem dankbaar is, en in het onderste deel dikwijls de persoon die genezen is, van schipbreuk gered en dergelijke.
Een bijzondere verering geniet de Maria-icoon die zich in het nationale pelgrimsoord op het Cycladeneiland Tinos bevindt. Deze beeltenis, die sinds eeuwen in de grond verborgen zou zijn geweest, maakte zich in het begin van de jaren 1820 via verschijningen kenbaar. Maria verscheen driemaal aan de slapende kloosterzuster Pelagia (1752-1834) en vertelde haar dat haar ‘huis’ (de icoon) gevonden wilde worden en dat er op een bepaald grondstuk een kerk voor haar gebouwd moest worden. De plaatselijke bisschop Gabriël liet zich door Pelagia overtuigen van de juistheid van haar visioenen en op zijn bevel begon men met de graafwerkzaamheden en de bouw van een heiligdom. Heel het eiland moest meedoen aan het graafwerk en op 30 januari 1823, twee jaar na het begin van de onafhankelijkheidsoorlog, werd de icoon gevonden. Net zoals de Griekse revolutionairen na eeuwen van ‘duistere overheersing’ voor een onafhankelijk Griekenland streden en het Griekendom herrees, zo trad tegelijkertijd Maria na eeuwenlang in de donkere grond te hebben gezeten, nu weer aan het licht. Nu werd een nog grotere kerk gebouwd. Voor de bouw werd niet alleen marmer uit de groeven van Tinos zelf gebruikt, maar ook marmer uit de ruïnes van de klassieke oudheid op het nabijgelegen eiland Delos; zo ontstond ook een samenhang tussen het nieuwe heiligdom en de klassieke oudheid, toen Athene bloeide en Delos het sacrale centrum van de Attisch-Delische Zeebond was.
De samenhang tussen de Griekse natie, Tinos en Maria, de moeder van alle gelovigen, werd nog sterker toen op 15 augustus 1940 de Elli, een Grieks oorlogsschip dat ter gelegenheid van het feest van het Ontslapen van de Moeder Gods voor de kust van het eiland lag, werd getroffen door de torpedo van een Italiaanse onderzeeër. (De stoffelijke resten van de slachtoffers liggen in een aparte kapel van de bedevaartskerk begraven en worden jaarlijks plechtig herdacht.) Op 28 oktober van datzelfde jaar 1940 zei de toenmalige Griekse dictator Ioannes Metaxas ‘nee’ (ochi) tegen een Italiaans ultimatum en zo werd Griekenland de Tweede Wereldoorlog ingesleurd. Elk jaar viert men op die dag, de ‘dag van het nee’, ook het feest van Maria’s beschermende sluier (Skepē; in het Kerkslavisch Pokrof). Volgens de traditie vieren de orthodoxe kerken dit feest op 1 oktober, maar in Hellas werd in 1952 de viering ervan naar 28 oktober verplaatst, zodat het met de ‘dag van het nee’ kon samenvallen. Ook enkele andere godsdienstige en nationale feesten vallen op een en dezelfde dag: op het feest van Maria Boodschap herdenkt de staat tevens de opstand van 1821 tegen de Osmaanse overheersing en op 15 augustus worden zowel de Ontslaping van de Moeder Gods als Maria’s patrones-zijn van de Griekse strijdkrachten gevierd.
De Evangelistria-icoon van Tinos, zo geheten naar het feest van Maria Boodschap, wordt beschouwd als een van de weinige iconen die de evangelist Lucas persoonlijk van de Moeder Gods zou hebben geschilderd. In de brochures over het Tinos-heiligdom wordt geen onderscheid gemaakt tussen legenden, wonderverhalen en ‘echte’ feiten. Net als in de brochures van de meeste andere andere pelgrimsoorden gelden ook hier de legenden als ‘echte’ geschiedenis. Bovendien lopen de heilsgeschiedenis en de profane geschiedenis van de plaats en de natie volledig in elkaar over, zij vermengen zich met elkaar. Hoe dit alles ook zij, de Evangelistria trekt enorme aantallen pelgrims. Velen, vooral vrouwen, gaan letterlijk op hun knieën of op hun buik het stuk van de haven tot de kerk omhoog en komen bloedend boven aan. Zo vervullen ze een aan Maria gedane gelofte (Grieks opnieuw: tama) dat ze haar nederig zullen komen bezoeken als de grote Vrouwe een voor hen belangrijke kwestie verhoort. Het woord tama duidt dus zowel de gelofte als de ex-voto aan. Elk jaar worden op Tinos ter ere van de ‘hooggenadige beschermster van de natie’ de feesten van Maria Boodschap en Maria Ontslapen uitvoerig gevierd, in aanwezigheid van de legertop, heel wat politici en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. Er vinden niet alleen feestelijke getijdendiensten (vooral vespers en lauden) en eucharistievieringen plaats, maar ook verzoekdiensten en processies. Na de processie houden bisschoppen en politici toespraken over de grote betekenis van de icoon voor de Orthodoxe Kerk en het Griekse volk.
Talloze mensen komen naar de icoon om haar te groeten, te kussen en hun offergaven aan te bieden. Zoals ikzelf tijdens mijn veldwerk daar heb kunnen vaststellen en ook de Amerikaanse antropologe Jill Dubish in haar uitstekende, al wat oudere studie over Tinos beschrijft,[1] huilen sommige pelgrims van ontroering of ze zuchten luid als ze eindelijk de heilige beeltenis kunnen zien en aanraken. Naast de icoon staan mannen die het glas waarachter ze zich bevindt regelmatig met spray bewerken en met een doekje schoonmaken en indien nodig voor orde zorgen. Het is bijna overbodig op te merken dat dit alles momenteel vanwege de coronavirus-crisis niet mogelijk is. De kerk zelf hangt vol met ex-voto’s, onder andere replica’s van schepen, als dank voor Maria’s redding van de bemanning na schipbreuk; zoiets ziet men ook op andere eilanden en in kuststreken. Het komt trouwens ook voor, bijvoorbeeld op het Griekse Sporadeneiland Skopelos, dat kapiteins een kapel laten bouwen, ofwel vanwege een aan Maria of een andere heilige gedane gelofte bij zwaar weer op zee ofwel, na de pensionering, als dank voor een succesvolle carrière.
Ook op 30 januari, de dag van de vondst van de icoon, wordt op Tinos het liturgisch programma van feestelijke getijden, eucharistie en processie uitgevoerd, maar nu alleen door de eilandbewoners en zonder de mensenmassa’s van buiten. De bevolking van Tinos bestaat trouwens niet alleen uit orthodoxen, maar ook rooms-katholieken; ongeveer 40% is katholiek. Het feest van 30 januari wordt samen gevierd met dat van de Drie Hiërarchen (Basilius, Gregorius van Nazianze en Johannes Chrysostomos), die als de patronen van het onderwijs gelden. Daarom speelt de jeugd een belangrijke rol op die dag. De schoolgaande jongens en meisjes nemen deel aan de processie met zelfgemaakte lampions en moeten net als alle andere Griekse jongeren op die dag naar een lange toespraak over de betekenis van de drie bisschoppen (en van het christendom in het algemeen) voor het onderwijs en de nationale identiteit luisteren.
Een andere speciale dag op Tinos is 23 juli, de feestdag van de moniale Pelagia, die in 1973 heilig verklaard is. Op die dag wordt de icoon in processie naar het Kechrovounio-klooster gebracht waar Pelagia woonde en haar visioenen had. Ook dat klooster is heel het jaar door het doel van pelgrims.
Uit de grote bedevaartskerk kan men heilige olie meenemen die in een lampje bij de icoon heeft gebrand; ook in andere pelgrimsoorden is de olie uit de lampen die voor de wonderdadige beeltenis staan of hangen geliefd. Overigens kunnen ook privé-iconen bij mensen thuis als wonderdadig worden ervaren en de bijzondere verering van heel de familie en buren genieten. Een speciale plaats nemen de ‘olie-vloeiende’ iconen in, die ook wel ‘huilend’ of ‘bloedend’ genoemd worden. Het gaat hier om beeltenissen waaruit een welriekende olieachtige stof tevoorschijn komt. Veel gelovigen houden dit verschijnsel voor een bijzondere goddelijke boodschap; een enkeling wijst ook op het gevaar van menselijke manipulatie en bedrog. In de Byzantijnse en de Osmaanse periode was het ‘bloeden’ van iconen evenmin ongebruikelijk. Toen betrof het echter meestal sacrale afbeeldingen die waren aangevallen: ze waren dan met een mes of bijl ‘verwond’ en als reactie daarop begonnen ze te ‘bloeden’. Als daders werden dikwijls ‘Turken’ en ‘Joden’ aangegeven, in het laatste geval met een sterke antisemitische lading.
Een aantal pelgrims doet boeteoefeningen alvorens de icoon te kussen. Ik noemde al de praktijk op Tinos om op blote knieën naar de kerk met de Evangelistria-icoon te kruipen. Anderen doen eerst een honderd- of duizendtal diepe buigingen of doen dat een aantal dagen lang (bijvoorbeeld een week lang honderd per dag) voor de feestdag. Vooral voor oudere mensen of pelgrims met een zwakke gezondheid is dat een streng regime. Ze doen het toch, omdat ze zich door die oefeningen en de fysieke pijn dichter bij de icoon voelen, bijvoorbeeld bij Christus, Maria of een martelaar, die ook allemaal hevig geleden hebben.
Indien men voor een paar dagen in een bedevaartsplaats is, zijn er pelgrims die het liefst in de kerk zelf of op het voorplein overnachten. Dat is niet alleen gratis, maar op die manier is men ook dichtbij de heilzame werking van de icoon. Het slapen in een sacrale ruimte (Latijn: incubatio) is een oude, reeds voorchristelijke praktijk die gebedsverhoring en genezing door de heilige en verschijningen van het Goddelijke (Latijn: numen) met zich mee kan brengen.
Ter plaatse aangekomen pelgrims zijn trouwens niet slechts bezig met het vereren van iconen, deelname aan de liturgie en andere religieuze rituele handelingen. Ze picknicken ook en genieten van de natuur, ze gaan zwemmen en maken excursies naar bezienswaardigheden; op bedevaart gaan en het houden van een paar dagen vakantie sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. De pelgrims vertellen elkaar ook vaak verhalen of lezen die in vrome boekjes, over de talrijke wonderen die iconen verrichten, hun wonderbare krachten en verplaatsingen of de straffen die de sacrale beeltenissen opleggen aan mensen die de spot met hen drijven. Het is duidelijk dat de door een icoon verrichte wonderen haar reputatie en kracht vergroten.
(Auteur: Bert Groen)