Heilige Maria van Parijs

Heilige Maria van Parijs

Jim Forest

Er zijn veel heiligen geweest wiens leven draaide om gastvrijheid. Eén ervan die pas onlangs is toegevoegd aan de kalender van de kerk is Maria Skobtsova. In haar jeugd kreeg ze de doopnaam Elizaveta. Ze werd in 1891 geboren in de Letse stad Riga, toen deel van het Russische Rijk, groeide op in het zuiden van Rusland in de buurt van de stad Anapa aan de rand van de Zwarte Zee.

afb. Mother MariaHaar vrienden en familie noemden haar Liza. Haar vader was enige tijd burgemeester van Anapa. Haar ouders waren vrome Orthodoxe Christenen wier geloof de waarden, gevoeligheden en doelen van hun dochter hielp vormen. Haar vader stierf in 1905, toen ze veertien was, en Liza was daar zo van overstuur dat ze enige tijd niet meer in God geloofde. De familie verhuisde in 1906 naar St Petersburg. De inmiddels vijftienjarige Liza bevond zich ineens in het politieke en culturele centrum van het land – en ook de bakermat van revolutionaire ideeën en groeperingen. Zoals zovelen in die tijd voelde ze zich aangetrokken tot groepen die radicale sociale hervormingen voorstonden, maar ze kwam erachter dat de mensen die praatten over verandering weinig deden om te helpen.

“Mijn geest verlangde ernaar heldendaden te verrichten, zelfs om te komen, om de onrechtvaardigheid in de wereld te bevechten,” herinnert ze zich, maar niemand van haar kennissen legde daadwerkelijk zijn leven af voor anderen. Zij en haar vrienden spraken ook over theologie, maar net zo min als hun politieke ideeën echt verband hielden met het leven van de gewone mensen, bleef hun theologie ook hoog in de wolken hangen, ver boven de daadwerkelijke Kerk. Ze hadden veel kunnen leren, overwoog ze, van willekeurig welke oude vrouw die in de kerk kwam bidden.

Langzaamaan werd Liza weer aangetrokken door het geloof dat ze na de dood van haar vader dacht achter zich te laten. Ze bad en las de evangeliën en de levens van de heiligen. Het leek haar dat wat de mensen echt nodig hadden geen revolutionaire ideeën waren, maar leven in Christus.

In 1910 trouwde Liza. Het huwelijk duurde maar drie jaar en in die tijd kreeg ze haar eerste dochter.

In oktober 1917 was Liza in St.-Petersburg toen de bolsjevieken, onder leiding van Vladimir Lenin, de Russische regering omver wierpen. Op weg naar huis in Anapa ontsnapte Liza ternauwernood aan executie door een bolsjeviekse zeeman ervan te overtuigen dat ze bevriend was met de vrouw van Lenin. Op die moeilijke reis begon Liza in te zien voor welke rampen Rusland stond: angst, willekeurige moorden, slachtpartijen, verwoeste dorpen, heerschappij van knokploegen, honger en grootschalige ontwrichting. Terwijl de burgeroorlog woedde werd Liza aangesteld als burgemeester van Anapa. Ze hoopte dat ze de belangrijkste onderdelen van de stad kon laten functioneren en degenen die het risico liepen voor een vuurpeleton te komen te beschermen, maar toen de frontlinies van de burgeroorlog heen en weer bewogen over Anapa was haar leven opnieuw in gevaar. Ze was imiddels hertrouwd en zij en haar man, een leraar die Daniel Skobtsov heette, beseften dat hun enige hoop was om te ontsnappen naar het Westen. Hun lange en moeilijke reis voerde hen eerst door Georgië, toen naar Istanbul, daarna naar Joegoslavië en uiteindelijk naar Parijs, dat zij in 1923 bereikten. Het had hen drie jaar gekost daar te komen, onderweg werden er nog twee kinderen geboren.

In Parijs werd Liza actief in de Russische Christelijke Studenten Beweging, een Orthodox Christelijke organisatie die Russen hielp, van wie de meesten zonder een cent in Frankrijk waren aangekomen en die in diepe armoede leefden.

In de strenge winter van 1926 kregen alle familieleden griep. Ze herstelden allemaal behalve Liza’s dochter Nastia. Na een maand in het ziekenhuis te hebben gelegen stierf Nastia. Dat was een ommekeer in Liza’s leven. Het werd haar duidelijk dat zij de rest van haar leven moest wijden aan Christus’ gebod “elkander lief te hebben.” Ze voelde zich geroepen “een moeder te worden voor allen die moederlijke zorg, hulp of bescherming nodig hebben.”

In 1930 werd Liza aangesteld als reizende secretaresse van de Russisiche Christelijke Studenten Beweging, werk dat haar dagelijks in contact bracht met Russische vluchtelingen in alle steden en dorpen van Frankrijk. Liza begon een nieuw soort gemeenschap voor zich te zien, “half monastiek en half broederschap,” dat geestelijk leven zou samenbrengen met hulp aan behoeftigen, en daardoor zou laten zien dat “een vrije kerk wonderen kan verrichten.” Ze was gaan begrijpen dat Christus aanwezig was in de minste persoon. “We zouden het lichaam van onze medemens met meer achting moeten behandelen dan het onze,” schreef ze.

Haar bisschop, metropoliet Evlogy, die wist dat Liza’s tweede huwelijk op de klippen was gelopen, was de eerste die haar op de mogelijkheid een non te worden wees, geen non die afgesloten van de wereld en haar problemen leefde, maar middenin Parijs om mensen te helpen die bij niemand anders terecht konden.

In 1932 werd Liza non. De rest van haar leven stond ze bekend als Moeder Maria. Van het begin af aan was Moeder Maria’s plan ‘het leven met armoedzaaiers en bedelaars te delen.”

Met financiële hulp van haar bisschop huurde ze een huis. Er kwamen donaties van meubels binnen, en de gasten waren voornamelijk jonge Russische vrouwen zonder werk. Om ruimte te maken voor de anderen stond Moeder Maria haar eigen kamer af en sliep ze in de kelder. Toen het eerste huis te klein werd, vond ze een nieuwe locatie – een huis van drie verdiepingen op Rue de Lourmel 77 in een deel van Parijs waar zich veel Russische vluchtelingen hadden gevestigd. Hier konden zij en haar medewerkers honderd mensen voeden in plaats van vijfentwintig. De voormalige stal achter het huis werd verbouwd tot een kleine kerk. Moeder Maria’s credo was: “Ieder mens is een vleesgeworden ikoon van God in de wereld.” Met dit besef kwam de noodzaak om “het beeld van God in iedere persoon te vereren.”

Het was geen eenvoudig leven. Vaak was er aan het eind van de dag geen geld, maar dan kwamen er de volgende ochtend één of meer giften. Moeder Maria dacht soms aan het oude Russiche verhaal van de roebel die nooit kon worden uitgegeven. Iedere keer dat het werd gebruikt, bleek het wisselgeld precies een roebel. Op die manier werkte ook de liefde, zei ze: “Hoeveel liefde je ook geeft, je hebt nooit minder. Je ontdekt zelfs dat je meer hebt – één roebel worden twee, twee worden er tien.”

Moeder Maria en haar medewerkers deden niet alleen simpelweg de deur open wanneer er iemand aanklopte, maar zochten ook zelf de daklozen op. Inclusief kinderen. Er werd een deeltijdschool geopend. Ze wist zeker dat er geen andere weg naar de hemel was dan mee te werken aan Gods genade. “De weg tot God gaat door liefde voor mensen. Bij het Laatste Oordeel zal mij niet worden gevraagd of ik met succes een ascetisch leven heb geleid, of hoeveel buigingen en prostraties ik heb gemaakt. In plaats daarvan wordt me gevraagd of ik de hongerigen te eten heb gegeven, de naakten heb gekleed, en zieken en gevangen heb bezocht? Dat is alles wat me zal worden gevraagd.”

In 1939 stuurde metropoliet Evlogy een priester naar de Rue de Lourmel om Moeder Maria te helpen. Vader Dimitri Klépinin, toen 35 jaar oud, was een man van weinig woorden en grote nederigheid die een echte partner voor haar zou blijken. Onder de andere helpers bevond zich Moeder Maria’s zoon, Yuri.

De laatste fase van het leven van Moeder Maria was een serie antwoorden op de Tweede Wereldoorlog en de bezetting van Frankrijk door de Duitsers.

Parijs viel op 14 juni 1940. Die nederlaag bracht voor veel mensen nog meer honger en armoede met zich mee. Het huis aan de Rue de Lourmel werd een officieel voedselpunt. Russische vluchtelingen waren een doelwit van de Duitsers. In Juni 1940 werden duizend Russen gearresteerd, waaronder diverse goede vrienden en medewerkers van Moeder Maria en Vader Dimitri. Begin 1942 begonnen er Joden aan te kloppen bij de Rue de Lourmel om Vader Dimitri te vragen of hij hen een doopbewijs wilde geven. Het antwoord was altijd ja. Met een doopbewijs hoopten ze aan de wreedheid van de bezetters te ontkomen.

In maart 1942 kwam de opdracht uit Berlijn dat Joden in alle bezette landen de gele ster moesten dragen. Dit werd in Frankrijk in juni van kracht. Joden mochten bijna geen enkele publieke gelegenheid meer binnen. Boodschappen doen mocht maar één uur per dag. In Juli werden 12,884 Joden massaal gearresteerd (twee-derde van hen waren kinderen) en naar de Vélodrome d’Hiver — vaak Vél d’Hiv genoemd—een stadion voor wielrennen niet ver van de Rue de Lourmel gebracht. Daar werden de gevangenen vijf dagen vastgehouden voor ze naar één van de meest beruchte kampen, Auschwitz, werden gestuurd. Weinigen overleefden.

Moeder Maria had haar habijt altijd als godsgeschenk ervaren. Nu opende het voor haar de deuren van het stadion. Ze kon drie dagen in het stadion werken om de kinderen en hun ouders te troosten en het voedsel dat ze mee kon nemen te verdelen. Het lukte haar zelfs met behulp van de vuilnismannen een aantal kinderen te redden. De vuilnismannen smokkelden de kinderen in de vuilnistonnen naar buiten totdat de nazi’s haar de toegang tot het stadion ontzegden.

Begin 1943 gebeurde wat al lang werd gevreesd: Moeder Maria, Yuri, en Vader Dimitri werden gearresteerd en al vlug daarna naar het eerste van diverse concentratiekampen gestuurd.

De eindbestemming voor Yuri en Vader Dimitri was een kamp dat Dora heette. Beiden stierven daar begin 1944.

Moeder Maria werd in een afgesloten veewagon naar kamp Ravensbrück in Duitsland gestuurd, waar ze het twee jaar volhield. Daar wist ze degenen om haar heen te helpen en zelfs een geborduurd ikoon te maken van de Moeder Gods die een kruis vasthield. Een medegevangene herinnert zich dat Moeder Maria “nooit somber was, nooit. Ze was altijd vrolijk, echt vrolijk. Ze kon het met iedereen vinden. Ze was iemand die nooit onderscheid maakte tussen mensen op grond van hun politieke overtuigingen of hun religie.”

In maart 1945 was de toestand van Moeder Maria kritiek. Ze moest naar appèls en sprak nauwelijks meer. Haar gezicht, herinnert een vriend zich, “verraadde intens lijden, droeg de tekenen van de dood. Maar Moeder Maria klaagde niet. Ze hield haar ogen gesloten en leek voortdurend in gebed te zijn.”

De laatste dag van haar leven was de dag voor Pasen. De artillerie van het naderende Russische leger was al hoorbaar in de verte. Er doen verschillende verhalen de ronde over de laatste uren van haar leven. Volgens de één was ze gewoon één van degenen die die dag zouden worden gedood. De ander zegt dat ze de plaats innam van een andere gevangene, een Joodse vrouw.

Hoewel ze omkwam in de gaskamers bleef Moeder Maria voortleven in de herinnering van de Kerk. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog verschenen er artikelen en boeken over haar leven in het Frans en Russisch. Twee biografieen verschenen in het Engels, en langzaamaan werden haar artikelen vertaald in diverse talen, waaronder recentelijk in het Engels.

Op 1 en 2 mei 2004 werden Moeder Maria, haar zoon Yuri, Vader Dimitri Klépinin en hun vriend en medewerker Ilya Fondaminsky officieel erkend als heiligen in de kathedraal van de Heilige Alexander Nevsky. De ikoon die hierbij werd gemaakt, het werk van Patricia Fostiropoulos, gebruikt het traditionele symbool van martelaarschap: een kruis in de rechterhand van de heilige. Details op de ikoon tonen Moeder Maria’s intrede in het monastieke leven en laten zien hoe zij hen die bezocht werden door ellende troostte. Een kleine ikoon van de Heilige Drie-eenheid bevindt zich bovenaan.

614