Beelden van Maria

Beelden van Maria

Peter van Dael

In het kader van de “Ikonen van Eikonikon” tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Vianen is een lezingencyclus georganiseerd. Peter van Dael was de tweede spreker. Zijn lezing ‘Maria-beelden’ sloot mooi aan bij de nevententoonstelling ‘Tuin voor de Moeder Gods’ in de tuin van het museum. Peter van Dael was verbonden aan de Vrije Universiteit als hoogleraar Kunstgeschiedenis en is momenteel auteur, docent en priester. Hieronder volgt een enigszins ingekorte weergave van zijn lezing.

Verering

De heiligenverering begon, reeds in de tweede eeuw, als martelarenverering. Deze was geconcentreerd rondom hun graven. Maar van Maria wist men oorspronkelijk geen graf aan te wijzen. Er waren ook geen relieken van haar. Daarom was er vooralsnog geen sprake van een Mariaverering. Deze ontstond pas in de vijfde eeuw, in samenhang met de christologische debatten uit die tijd. In Constantinopel ontstond in de zesde en de zevende eeuw een aantal Mariafeesten, die naar het Westen werden overgebracht.

Relieken

De verering van Maria schiep als het ware de behoefte aan haar graf en aan relieken. Omdat er geen historische gegevens waren, konden speculaties des te vrijer hun werk doen. Zo bezochten pelgrims haar graf in het Dal van Josafat bij Jeruzalem. Een andere traditie evenwel lokaliseerde Maria’s graf in Efeze. Ook aan de behoefte aan relieken werd voldaan. Zo kwamen in de vijfde eeuw de mantel van Maria en een door Lucas geschilderd portret van Maria in Constantinopel terecht.

Ook in het Westen kwamen kledingrelieken van Maria terecht. Zo wordt in de Mariaschrijn in Aken onder meer het kleed bewaard dat Maria in de kerstnacht droeg. Een kruisvaarder uit Prato had de gordel van Maria, die in Jeruzalem werd bewaard, meegenomen naar zijn vaderstad, waar voor deze reliek de dom werd gebouwd. Overigens wordt ook op andere plaatsen, onder meer in Le Puy, een gordel van Maria bewaard. Deze reliek bevordert de vruchtbaarheid. Na tweeëntwintig jaar getrouwd te zijn liet Anna van Oostenrijk, de vrouw van koning Lodewijk XIII van Frankrijk, de gordel uit de kathedraal van Le Puy overbrengen naar haar slaapkamer, en met succes, want in 1638 schonk zij het leven aan de latere Lodewijk XIV. Ook het huis van Maria in Nazaret kan als een reliek worden beschouwd. Volgens een legende werd het in 1291 door engelen naar Loreto overgevlogen. In 1920 werd Maria van Loreto patrones van de vliegers.

Speculaties over het begin en het einde van het leven van Maria

Hoewel de Mariadevotie in het Oosten ontstaan is, is men in het Westen verder gegaan, zowel waar het gaat over het begin als over het einde van het leven van Maria. Men kon zich niet voorstellen dat zij met de erfzonde behept was. Volgens Thomas van Aquino (1225‑1274) werd Maria na haar conceptie van de erfzonde bevrijd. Volgens de franciscaan Duns Scotus (omstreeks 1265‑1308) was zij reeds vóór de conceptie hiervan gevrijwaard. In 1854 maakte paus Pius IX een eind aan alle disputen door als dogma te verklaren dat zij op het ogenblik van haar ontvangenis door een bijzondere genade van de almachtige God en door een bijzondere uitverkiezing, met het oog op de verdiensten van Christus Jezus, de verlosser van het menselijk geslacht, van iedere smet van de erfzonde verschoond bleef.

Ook over het einde van het leven van Maria werd gespeculeerd. Sinds de vijfde eeuw werd in het Oosten op 15 augustus het ontslapen van Maria gevierd. In de zevende eeuw kwam dit Byzantijnse feest in het Westen terecht. Terwijl op Oosterse iconen Christus de ziel van zijn moeder opneemt, wordt in het Westen bovendien haar lichaam door engelen naar boven gedragen. In het portaal van de westfaçade van de kathedraal van Laon zien we dit ca. 1200 gebeuren, waarmee wordt vooruitgelopen op de dogmaverklaring van 1950 dat Maria ook met haar lichaam in de hemelse heerlijkheid is opgenomen. Wat Johannes Damascenus zei werd toen door Paus Pius XII geciteerd: Haar lichaam, dat bij de geboorte van het kind de maagdelijkheid niet verloor, moest na de dood in onbederfelijkheid worden bewaard.

Na haar tenhemelopneming werd zij gekroond tot koningin. Ook dit is in beeld gebracht in portalen van Franse gotische kathedralen. Maria’s kroning wordt niet in de Bijbel genoemd, maar men las deze wel in de Heilige Schrift. In Psalm 45:10 komen de woorden voor: rechts van u staat de koningin… En in het Hooglied (4:8) is, in de Latijnse Vulgaatvertaling, te lezen: kom van de Libanon, mijn bruid, en je zult gekroond worden. Overeenkomstig beide teksten ziet men Maria zitten aan de rechterhand van Christus om door hem of een engel gekroond te worden.

VDael 1 Chartres Notre Dame

Glasraam, Chartres

Oosterse typen in het Westen

Zoals de Oosterse Mariaverering en Oosterse Mariafeesten in het Westen zijn terechtgekomen, gaan ook Westerse Mariavoorstellingen terug op Byzantijnse typen, om te beginnen de frontaal tronende Maria met op haar schoot het eveneens frontaal tronende Christuskind (afbeelding hierboven). In de dertiende eeuw evenwel treden veranderingen op. Een glimlach breekt door op het gelaat van Maria, en het kind wendt zich tot haar. De tunica en het pallium van de antieke wijsgeer worden vervangen door een kinderkleed. In plaats van te spreken grijpt het kind met zijn handje naar de sluier van Maria. Maria en Christus worden van theologische ideeën moeder en kind.

Ook andere Byzantijnse typen, de Hodegetria, de Eleousa en de Blachernitissa, komen in het Westen terecht, waar zij een eigen leven gaan leiden. Dit laatste kan worden geïllustreerd aan de hand van de icoon van de staande Maria in orantenhouding, gehuld in een lang gewaad. De oorspronkelijke icoon bevond zich in de Blachernenkerk te Constantinopel, boven de hierboven genoemde mantelreliek, die in deze kerk in een schrijn werd bewaard, dit kledingstuk als het ware verbeeldend. In het Westen kwam de mantel van Maria op een eigen wijze in beeld. Vereerders van Maria konden onder haar mantel bescherming vinden. Caesarius van Heisterbach (13de eeuw) vertelt over een monnik die zijn ordegenoten in de hemel onder de mantel van Maria zag. Iets dergelijks wordt letterlijk in beeld gebracht in de Schutzmantelmadonna, waarbij Maria wordt afgebeeld met kleine figuurtjes die zij onder haar beschermende mantel houdt. Deze voorstelling, die voorkomt vanaf de veertiende eeuw, ligt in het verlengde van het rechtsprincipe dat vervolgden bescherming konden vinden onder de mantel van hooggeplaatste vrouwen. Het motief van de mantel komt ook voor bij ‘mantelmadonna’s’, bestaande Mariabeelden, waar men later een mantel omheen heeft gelegt. Denk aan de Zoete lieve Vrouw in Den Bosch of de Sterre der Zee in Maastricht. Bij de ’staakmadonna’ bestaat het beeld uit een rudimentair lichaam of een stok, waar de mantel omheen wordt geplooid. Het hoofd en de handen steken uit het gewaad.
Maria’s mantel keert terug in de vorm van het bruine scapulier dat zij in 1251 gaf aan de carmeliet Simon Stock, waarbij zij de woorden sprak: Ontvang dit kleed, wie in dit kleed sterft zal nooit lijden in het eeuwige vuur. Het was een bestaand kledingstuk dat de monnik moest beschermen wanneer hij handwerk verrichtte. In de zestiende eeuw werd het scapulier gereduceerd tot twee lapjes bruine stof met voorstellingen van Christus en Maria. Tijdens de Eerste Wereldoorlog gaf het Vaticaan de toestemming om als vervanging een medaille te dragen.

Eigen Westerse voorstellingen

Naast de zojuist besproken soorten Maria-afbeeldingen, die teruggaan op Byzantijnse prototypen, zijn er ook eigen Westerse voorstellingen ontstaan. Eén daarvan is Maria die in de hemel tot koningin is gekroond. Reeds in Mariahymnen uit de tiende en de elfde eeuw – het Salve Regina, het Regina caeli en het Ave Regina coelorum – wordt zij bezongen als koningin. Vanaf de twaalfde eeuw komen er ook losse beelden van Maria met kind voor waarbij zij behalve moeder ook koningin is: zij wordt weergegeven met een kroon op het hoofd en een scepter in de hand. Maria als koningin is in het voetspoor getreden van de aardse koningin, die sinds de Merovingische tijd het recht had te bemiddelen bij de koning.

Maria is niet alleen een koningin, maar ook een nederige en dienstbare vrouw, geheel overeenkomstig de sociale canon van de tijd. In Le ménagier de Paris uit 1392‑1394 onderricht een rijke oudere heer zijn kindbruid over haar taken: ze moest nederig en gehoorzaam zijn. In de late Middeleeuwen dienen de vrouwen van kooplieden thuis te blijven en huiselijke deugden te beoefenen. In deze tijd ontstond de Madonna dell’Umiltà als voorbeeld voor vrouwen, en misschien ook wel voor monniken, want ook dezen moesten nederig en gehoorzaam zijn. Dit Mariatype, dat in de veertiende eeuw ontstond, laat haar zien terwijl zij op de grond of op een zodenbank zit. Het contact met de aarde, humus in het Latijn, duidt op haar humilitas, haar nederigheid.

Devotiebeelden

Behalve in de kerk kan men ook thuis of in de beslotenheid van de kloostercel bidden. Kleine paneeltjes of beeldjes kunnen hierbij helpen, tot op de dag van vandaag. De beelden die in de negentiende en twintigste eeuw in katholieke gezinnen werden aangetroffen zijn vaak van gips, en komen uit fabrieken of ateliers waar ze in massa werden vervaardigd. Massafabricatie ten bate van de devotie kwam al voor in de vijftiende eeuw. In ons land werden in verschillende steden, vooral in Utrecht, grote aantallen pijpaarden beeldjes gemaakt.

Onbevlekte Ontvangenis

Een andere Mariavoorstelling die in het Westen is ontstaan is de Onbevlekte Ontvangenis. Na het concilie van Trente ontstond de geijkte voorstelling. Men las in de woorden Zij zal u de kop verpletteren (Gen. 3:15 in de Vulgaat-vertaling), die God na de zondeval tot de slang sprak, een verwijzing naar de Onbevlekte Ontvangenis. In de afbeeldingen zien we dan ook onder de voeten van Maria een kronkelende slang. Dit beeld werd gecombineerd met het visioen van de Apocalyptische Vrouw: Een groot teken verscheen aan de hemel: een vrouw, omkleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren (12:1).

In 1858, vier jaar na de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis, werd dit leerstuk bevestigd door de verschijning aan Bernadette Soubirous. De verschijning zag eruit als een jonge vrouw, met een sluier en een blauwe gordel. Zij noemde zichzelf de Immaculada Councepciou. Ook in de twintigste eeuw is Maria op verschillende plekken verschenen Fatima (1917), Beauraing (1932-1933), Banneux (1933) , tot in Amsterdam toe (Vrouwe van alle Volkeren, 1945-1959).

Conclusie

De naamloze vrouw over wie Paulus sprak (Galaten 4, 4), is in de traditie uitgegroeid tot bovenmenselijke proporties. Zij geldt als het tegenbeeld van Eva, en wordt gelijkgesteld met de vrouw die als een groot teken verscheen aan de hemel (Apokalyps 12, 1). Zij omvat allerlei tegenstellingen: zij is hemels en ver, tegelijkertijd is zij helpend en voorsprekend nabij. Zij is gevrijwaard van erfzonde en barenspijn (in tegenstelling tot Eva: Genesis 3, 16), en altijd maagd gebleven. Tegelijkertijd is zij moeder. En behalve moeder is zij bruid. Hoewel zij slechts sporadisch in de evangeliën voorkomt, en in de Handelingen der apostelen slechts één keer met name wordt genoemd (1, 14), wist de latere theologie te vertellen over vóór haar geboorte en na haar dood, over zuivering in de schoot van Anna en over opneming en kroning in de hemel.

In de beeltenissen is zij een argeloos meisje, een gelukkige of bezorgde moeder of een oude, door leed beproefde vrouw. Zij wordt afgebeeld met haar zoon op schoot, de laatste als kind of als gestorvene. Zij richt zich als een theologische idee tot het verstand of raakt ons gemoed, wanneer zij zich neigt naar het kind op haar arm, of als Mater dolorosa onder het kruis staat. De woorden die over haar zijn gesproken, resultaat van vroom vermoeden of theologische deductie, hebben in allerlei beelden een zichtbare vorm gekregen, in grote beelden binnen een gemeenschappelijke liturgische ruimte, en in kleine beelden die de devotie dienden van een huiselijke gemeenschap of individuele gelovige.

1.165