Hans van Os
Reeds van jongsafaan speelt hout een belangrijke rol in ons kunstzinnige leven. Welke jongen – de man die nu zo’n zestig jaren telt – heeft in zijn jeugd nooit beschikt over of gewerkt met een figuurzaag? Tong uit de mond, ogen gespitst op de met inkt op het triplex aangebrachte lijntjes. En de teleurstelling als het zaagje het begaf. En trots als het werkstuk z’n vorm had gekregen, was geschuurd en beschilderd met Ecoline.
Als je wat meer geduld en techniek in je knuisten had gekregen, mocht je je storten op houtsnijwerk. Ik zou het, meen ik, nu niet meer kunnen, maar ooit maakte ik op de jeugdafdeling van Patrimonium in Amsterdam-Noord een heel geslaagd lepeltjesrekje. dat was dan voor moeder op moederdag (of bestond die toen nog niet?). Er maakte zich een oprechte woede van je meester als je – het rekje was zo goed als af – te maken kreeg met een uitschietend mesje. Uit die tijd bewaar ik, maar vraag niet waar het is, ook nog een luciferdoosjeshanger, zorgvuldig beschilderd en gepolitoerd.
In een Gereformeerd gezin was het snijden van een ikoon (áls dat al in Nederland werd gedaan) natuurlijk uit den boze. Ik zou nu wel willen dat ik dat had kunnen leren: de ogen waren nog goed, de handen niet stram de godvrucht groot en de ijver eindeloos.
Houten ikonen. Ik heb er een paar en koester ze vanwege de passie waarmee ze zijn gesneden, de bekwaamheid van de mes- en beitelvoering en de weerbarstigheid van het materiaal waaruit ze zijn vervaardigd.
In een zaakje waar ladders, behangselpapier en scheerspiegels werden verkocht – dat moet wel in Iraklion zijn – vond ik een kunstig gesneden Georgios. Het winkeltje is er niet meer. Dat moet ik natuurlijk niet zó vreemd vinden: het is tenslotte al weer twintig jaar geleden dat ik me voor een handje vol drachmes over hem mocht ontfermen.
Drachmes en dinars, lires en peseta’s: wat zou ik ze graag weer terug zien, zelfs al moest je rekening houden met onvoordelige wisselkoersen. Die oude munteenheden stsaan bij me in de schrijn van de herinnering. En dan moet ik onwillekeurig denken aan Levi Cohen, die het in de V.S. helemaal gemaakt had. Toen hij z’n tachtigste verjaardag vierde en een verslaggever van ‘Newport News’ hem vroeg: “You sure must be happy, mr Cohen?” was zijn antwoord: ”Of course, aber nicht glücklig.” (Vergeef me dit zijsprongetje, ik word oud)
Naast een bekend Grieks restaurant in de High Street in Melbourne vind ik een goedaardige winkel waar allerlei kunst, met en zonder hoofdletter, wordt verkocht. Ik dwarrel er wat rond en vind er onder een dun laagje spinrag een paar houten beeldjes. Die zien er lief uit. “Dat zijn ze ook,” zegt de eigenaar. “Do you like them, mate?” vraagt ie. Jazeker, ik vind ze zelfs mooi.” Ze komen uit de Filippijnen en ze zijn daar erg in trek. Heel af en toe komt er een in mijn winkeltje terecht.” De beeldjes zijn zonder handen. Zeker bij het transport weggeraakt. Het maakt ze des te aandoenlijker.
Er gaan een paar jaar voorbij. Ik heb het druk met lezen, met reizen, met schrijven en schilderen, maar ik kan er niets aan doen dat m’n ogen wijd open gaan als ik aan de rand van de Jordaan een houten Sint Nicolaas zie liggen. Naderhand vraag je je af waar zoiets nou vandaan mag komen. De ikoon voelt, hoewel uit zacht hout gesneden, lekker ‘gewichtig’ aan. Ik moet onwillekeurig denken aan m’n goede collega Hein Donner, die vond dat je als je van je tegenstander een paar dhad veroverd, dat ‘die dan qua gewicht iets voor moest stellen, dan had je er dubbel plezier van’.
“Jij weet ook nooit van ophouden,” zegt mijn vrouw als ik haar voorstel even een winkeltje in Athene binnen te strijken. Veel ikoontjes bestemd voor de toerist die bij ons een Delftsblauw bordje zou kopen. Maar de eigenaar, een besnorde Kretenzer, heeft ook iets bijzonders. “Een kruisje uit Athos, eigenlijk wil ik hem niet kwijt, maar voor u maak ik een uitzondering. Wilt u een loep? Maar gaat u toch zitten.” Met moeite perst hij van achteren twee stoeltjes in zijn showroom. We blijven praten tot er een laattijdig moment is aangebroken waarop we de metro naar Piraeus moeten halen. Anders is de ‘Neptune’ vertrokken.
Als we het kruisje in onze hut nog eens rustig bekijken – is het oneerbiedig om er een Ouzo bij te drinken? – zegt mijn vrouw: “Nu zie ik pas hoe mooi ie is.”
Monnikenwerk.