Egon Sendler
Vertaling Roeland Wilcke
De Verrijzenis uit ‘Les Mystères de Christ’ (Les icônes de la liturgie) Egon Sendler
De wortels van het Paasfeest zijn heel duidelijk na te gaan als men de Bijbel en de verhalen van de Uittocht uit Egypte er op na leest. Ze worden ingewikkelder als men in overweging neemt dat er sinds de vroege geschiedenis van het hebreeuwse volk een feest bestond waarbij priesters, bij de terugkeer van het voorjaar, de eerstelingen van de kuddes offerden aan de Heilige om de vruchtbaarheid te verkrijgen. Na de aankomst in Kanaän is dit ceremonieel vermengd met het feest van de ongedesemde broden, de eerstelingen van de oogst. Eeuwen daarna gaf het meest markante gebeuren van de geschiedenis van Israël, de Uittocht uit Egypte, er een nieuwe betekenis aan: de viering van de wonderlijke verlossing van Gods volk. De Paasfeesten die volgden en gevierd zijn volgens de door Mozes, in opdracht van God, ingestelde gebruiken, hebben dan de betekenis van gebeurtenis van het heil/de redding van geslacht op geslacht. Daarnaast gaat de herinnering aan de bevrijding uit Egypte zich vermengen met de verwachting van de toekomstige bevrijding, de verwachting van de Messias: “Tijdens een Paasnacht zal de Messias komen!”
Het Paasfeest in de jonge kerk
Voor de christenen is de Messias reeds gekomen. De uittocht die op gang is gebracht door het volk van God, loopt uit op de Christus! God in de woestijn is vlees geworden, het Lam voorbestemd om geslacht te worden, wordt Nieuw Verbond, bezegeld in het bloed van Christus. Het getuigenis van de apostelen en de evangelisten maken duidelijk dat door Jezus de eerste uittocht/exodus wordt vervuld.
Het hele evangelie van Johannes is geschreven in het kader van de Paasviering. Het is Paulus die zegt dat alle christenen persoonlijk het Paasmysterie beleven op de dag van de doop, waarbij de zonden afsterven en men opstaat in het leven van God. De vervulling van het oude Pasen is de eucharistie/het avondmaal. Daarin wordt met het Kruisoffer en de Opstanding eenzelfde mysterie tot stand gebracht. Vanaf de apostolische tijd is de zondag de dag van de opstanding en van Gods glorie, de dag van liturgische bijeenkomsten. In het midden van de tweede eeuw rapporteert Meliton van Sardes ons dat de Paasviering bestond uit een vastend waken, want de kerk herdacht ‘de nacht waarin Hij was overgeleverd’. (dat gebeurde dus allemaal op Goede Vrijdag R.W.) Bij de dageraad gebruikten zij een broederlijke maaltijd en vierden de eucharistie. De kunst van de catacomben is een gelovige afspiegeling van de soberheid van de viering. In de symbolische stijl van dat tijdstip geven de schilders de voorstellingen weer van de lezingen tijdens de Paaswake: De jongelingen in de oven, Jonas in de walvis en Daniël in de leeuwenkuil. Deze fresco’s laten de kern van de paasgedachte zien aan de gelovigen: de bevrijding van de dood en de zonden, en de hoop van de opstanding voor de mensheid.
Vanaf de tweede eeuw neemt men een verandering waar. De oosterse kerken nemen afstand van het joodse gebruik en vieren het Paasmysterie de volgende zondag. De vasten begint vrijdag en duurt tot de volgende zondagochtend. Nog weer later begint in Rome de praktijk van 40 dagen vasten. Dit gebruik wordt, tijdens het Concilie van Nicea (325) voor de hele kerk ingesteld. De liturgie raakt daarmee haar oorspronkelijke soberheid kwijt. Aan het begin van de wake doet men, volgens het joods gebruik, de lampen aan; bij het hanengekraai worden de catechisanten gedoopt, waardoor de gelovigen in de gelegenheid zijn om deel te nemen aan de dood en de opstanding van de Heer.
Vanaf de vierde eeuw ontwikkelt de Paasliturgie zich en verdiept, door zijn lezingen, de betekenis van de twee toegediende sacramenten tijdens de wake (doop en avondmaal R.W.) Aan het verhaal van het Paaslam worden de Schepping, het offer van Abraham, en de doortocht door de Rode Zee toegevoegd, die vòòrafspiegelingen zijn van de doop. In de kerk van Jerusalem, geliefde pelgrimsplaats, neemt de liturgie een dramatisch karakter aan ten tijde van de Paasviering, het verraad van Judas en de verheerlijking van het Kruis. In de westerse liturgie (ontstaan in Gallië en Spanje), werd de zegening van het Paaslicht pas in de zevende eeuw in Rome geïntroduceerd. Rond de zesde en zevende eeuw krijgt het dopen tijdens de Paasfeesten minder plaats. Dan volgen de diensten in de Goede week de chronologische volgorde van de Passie- gebeurtenissen en daar richt zich dan alle aandacht op.
De ikonografische bronnen van de Verrijzenis
De belangrijkste gebeurtenis van het Evangelie is de opstanding van Christus. Dat is het goede nieuws, God heeft door de opstanding van de Zoon de dood overwonnen. Heel de mensheid is geroepen om deel te nemen aan de Glorie in Zijn Koninkrijk. “En als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat?” (1 Kor.15-12). De evangelisten praten echter niet over het moment zelf van de opstanding. Ze beginnen allemaal met dezelfde uitdrukking: “De volgende morgen….” Het is alsof ze wilden uitdrukken dat deze gebeurtenis te groot is om door mensen te worden uitgedrukt. Het blijft dus het “Mysterie der Mysteriën”. Door de verschijningen van de Verrezene zien de getuigen zich geplaatst tegenover deze nieuwe realiteit, die zij in geloof moeten ervaren. Dat geldt ook voor hen die later hun verhalen aanhoorden. De Opstanding werd in de christelijke kunst pas vanaf de elfde eeuw uitgebeeld, en dan uitsluitend in het Westen.
De Byzantijnse kunst heeft twee voorstellingen aangenomen van het Mysterie van Pasen: ‘De Nederdaling ter helle’, en de ‘Vrouwen bij het graf’. Dit laatste thema laat één van de voorstellingen zien van de Paasmorgen, zoals beschreven in de evangeliën. De weergave van het lege graf is de officiële Paasikoon geworden van de Byzantijnse Kerk en voor de Orthodoxie. Wat betreft de ‘Nederdaling ter helle’ vinden we in de boeken van het Nieuwe Testament een tiental citaten die zinspelen op deze waarheid van het geloof, die uiteiendelijk deel gingen uitmaken van de Twaalf Artikelen van het Geloof (omstreeks 370). In de eerste brief van Petrus vindt men twee citaten: 1 Petr.3: 18-19: ‘Gedood naar het vlees, werd Hij ten leven gewekt naar de Geest’ en 1 Petr. 4, 6: ‘Daarom is ook aan de gestorvenen het Evangelie verkondigd,…’ Aldus wordt de profetie van Psalm 107, 6 vervuld: ‘Hem die bronzen deuren verbrak, die grendels van ijzer deed springen’. Deze gedachte wordt ook in de brieven van Paulus gevonden, in Hebr. 2,4 en Efeze 4,8,9. Ze verschijnt ook weer aan het begin van de Openbaringen: ‘Ik ben het, de eerste en de laatste, de Levende. Ik was dood en zie, ik leef in de eeuwen der eeuwen. En ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk’ (Openb. 1: 17-18.). Het heeft echter een zekere tijd geduurd voordat voor de geloofsgemeenschappen de realiteit van de ‘Nederdaling ter helle’ werkelijkheid werd. Men kan hiervoor twee redenen vinden: 1. De verzoening van de tegenstellingen was in de heidense wereld algemeen bekend door de mythen van de oosterse religie en de mythen van de Grieken. In deze mythen dalen Ichtar, Tammuz en Isis en de helden Orpheus en Herakles af in de Hades om de doden te bevrijden. Het is zelfs mogelijk dat deze mythen een invloed gehad hebben bij de gedachtevorming over de Nederdaling ter helle, vooral in de Syrisch-Palestijnse regio en in Antiochië. In ieder geval kan men vaststellen dat dit idee zich verspreidde onder alle christenen aan het einde van de tweede eeuw. 2. Een andere reden komt voort uit het feit dat over de ‘Nederdaling ter helle’ in veel boeken werd geschreven. Deze boeken werden door velen met grote instemming gelezen , ook door de kerkvaders, maar ze kunnen worden beschouwd als authentieke bronnen van de opstanding. Pas in de tweede eeuw begint de canon van het Nieuwe Testament vorm te krijgen en worden deze boeken omdat ze apokrief zijn uitgesloten. Desalniettemin weten de verdedigers van deze doctrine zich te handhaven; want ‘Laat de Nederdaling ter helle niet zien dat het oude verbond haar vervulling vindt in de Messias? En dat de rechtvaardigen van Israël gered waren door de dood en de opstanding van Christus?’ De heilige Cyrillius van Jeruzalem verklaart deze gedachte in zijn doopcathechese (IV en II): ‘Hij daalde neer in de onderwereld om vandaar de rechtvaardigen los te kopen. Zeg me, zou je echt willen dat de levenden van de genade genieten, terwijl het merendeel van hen geen heiligen zijn; terwijl sinds Adam lang opgesloten doden uiteindelijk geen vrijheid krijgen?’ Met verheven stem had de profeet Jesaja veel wonderen verkondigd over dit onderwerp: ‘Wil je niet dat de koning zou komen om zijn boodschapper los te kopen?’ Van de apokrieve teksten moet het evangelie van Nikodemus genoemd worden, dat later grote weerklank vond in het westen en in de Slavische landen. Zijn Griekse tekst komt weer naar voren in de vijfde eeuw en is heel vroeg vertaald in het Latijn. Het werd uit de archieven gehaald van het Praetorium (rechtbank van Pilatus) door een bekeerde jood genaamd Annanias, ten tijde van Theodorus de tweede in 424-425. Hoe het ook zij, Nikodemus beschrijft op een dramatische wijze de Nederdaling ter helle, niet ontbloot van stoutmoedige bedenksels. Het is een belangrijke inspiratiebron voor de ikonografie en kan dienen om details te interpreteren die anders onbegrijpelijk blijven. Hier volgen enkele delen van de Nederdaling ter Helle: ‘Dus de hele menigte van heiligen zegt tegen de hel met een dreigende stem: Open je poorten, zodat de Koning van de glorie kan binnen gaan! En de profeet David schreef: Heb ik niet gezegd toen ik nog levend op aarde was, dat Zijn goedertierenheid een getuigenis is aan God de Heer, en Zijn wonderen aan de mensenkinderen, want Hij heeft de bronzen deuren gebroken en de grendels van de hel verbroken. Zo zei ook Jesaja: ‘Heb ik u niet voorzegd toen ik nog op aarde leefde: De doden zullen opstaan en zij die in de graven zijn zullen er uit komen. Dood waar is je prikkel, hel waar is je overwinning?… En de Heer in Majesteit, de koning van de glorie, overleeft de hel in een menselijke gedaante. Hij zal de eeuwige duisternis verlichten en zal de onverbreekbare banden losmaken… En de Heer strekt Zijn hand uit en zegt: Kom tot mij, al mijn heiligen, die gemaakt zijn naar mijn beeld… En de Heer, Zijn hand uitstrekkende, maakte het teken van het kruis op Adam en alle heiligen, en de rechterhand van Adam nemende, verrees Hij uit de hel en al de heiligen volgden Hem.’
Als laatste inspiratiebron moet de canon van de Byzantijnse liturgie genoemd worden, werk van Johannes van Damascus. De bijbelse verhalen, de preken van de vaders en de populaire apokrieve meditaties, verenigen zich in een religieuze poëzie die aan de grenzen van de menselijke taal raakt, met het bejubelen van Degene die is opgestaan uit de doden, en die allen, die in de duisternis en de schaduw van de dood zijn, heeft vrijgemaakt. ‘De Christus is opgestaan uit de doden, door Zijn dood heeft Hij de dood overwonnen, en zij die in het graf zijn heeft Hij het leven geschonken.’(Paasmorgen in de Byzantijnse liturgie).
De ikonografie van de Nederdaling ter helle
Terwijl het thema van de Nederdaling ter helle vanaf de derde eeuw bij de christenen bekend was, en de Byzantijnse kerk in haar diensten de canon van Johannes van Damascus zong, verspreidde dit thema zich pas tegen de tiende eeuw in de christelijke kunst. Zonder twijfel lagen de moeilijkheden om dit weer te geven in dit onderwerp zelf. Er moesten drie momenten van het gebeuren worden samengebracht in één compositie: 1. De aankondiging van het goede nieuws aan de aartsvaderen, zoals de brief van Petrus onderstreept. 2. De overwinning van de Hades en de duivel. 3. De bevrijding van de rechtvaardigen. Daarnaast zagen de artiesten de moeilijke taak voor zich een synthese te vinden tussen de drie typen die tot dan toe gebruikelijk waren: 1. Christus als kerkleraar temidden van de apostelen, 2. de Christus als de overwinnaar (overwinnaar van de raak b.v. in Ravenna), en 3. de Christus van de wonderen (b.v. de opstanding van Lazarus). Men begrijpt dat een illustratie van dit thema botste op bijna onoplosbare moeilijkheden. Want er moesten elementen bij elkaar gebracht worden, die op zich geen logisch verband hadden. Dat is ook de reden waarom de Nederdaling ter helle, één van de minst evenwichtige composities is van de Byzantijnse voorstellingen. Later heeft de kunstenaar ook nog de keuze tussen een beweeglijke, dramatische beschrijving en een statische priesterlijke afbeelding. De afbeeldingen van de Nederdaling ter helle uit die (vroege) tijd zijn zeldzaam. De eerste zijn drie in metaal gegraveerde plaquettes (zgn. niello-werk) uit de zevende eeuw van Syrisch-Palestijnse afkomst. Dat wat karakteristiek is voor deze compositie, is dat de Christus zich naar links wendt en met Zijn rechter hand Adam uit zijn graf trekt. Daarachter verschijnt Eva. In de linker hoek, achter de Christus worden twee personen in bustevorm afgebeeld, David en Salomo. En de Hades wordt vertrapt door de voeten van de Christus. In Rome tonen twee fresco’s in de St. Marie Antique (8e eeuw) de Christus, in een mandorla, die zich naar rechts wendt. Maar dit type houdt het niet lang vol, noch in Rome, noch in Byzantium. Het wordt vervangen door een ander model, waarbij de Christus in het midden staat, met het gezicht naar ons toe. Onder Zijn voeten de deuren van de hel, en de figuur van de duivel. Met Zijn rechter hand trekt Hij Adam uit zijn graf, hem vasthoudend bij de pols (levensader). Deze centrale compositie is een nieuwe creatie van Byzantijnse kunst en wordt het klassieke model na de crisis van het ikonoklasme. Een derde type (liturgisch genoemd) verscheen in de elfde eeuw. Het toont de verrezen Christus als bij de Transfiguratie, zonder de rechtvaardigen aan te raken, die in aanbidding zijn neergeknield. Maar dit type blijft zeldzaam. Het type met de centrale compositie krijgt de overhand en zal de regel worden voor alle regio’s die onder de Byzantijnse invloed staan, van Cappadocië tot aan Rusland. Er verschijnt een nieuw aspect aan de Nederdaling ter helle; terwijl bij de eerste afbeeldingen de nadruk werd gelegd op de afdaling, werd de Christus nu afgebeeld terwijl Hij opstijgt uit de hel/ duisternis. De beweging is dus omgekeerd, en drukt beter uit dat de opstanding voltooid is. Adam en de rechtvaardigen zijn uit hun graven getrokken, om deel te nemen aan de glorie van de Verrezene (zie Osios Loukas en de Heilige Sofia van Kiev, XIe eeuw; Torcello en Kerauliken, Cappadocië XIIe eeuw). In deze ontwikkeling speelde de verluchtiging van manuscripten een grote rol. Zij bevatten een groot aantal variaties van de Nederdaling ter helle. Deze laten zien welke mogelijkheden aan de artiesten geboden werden. Hun persoonlijke karakter en stijl van illustreren maakten een vrije interpretatie mogelijk, die uitmondde in de monumentale composities van de schilderkunst. Eén van de vele voorbeelden is het Psalter van Chloudov (negende eeuw). De Verrezene vertrapt hier het hoofd van de reuze-hades, die de hele scène bevat. Deze Nederdaling ter helle dient als illustratie van de Psalmen 67, 81, 102 en 106.
De Nederdaling ter helle van Karieh-Djami
Eén van de hoogtepunten van de Byzantijnse kunst is zonder twijfel de verblindende Nederdaling ter helle van het Choraklooster (Karieh-Djami) in Konstantinopel. Zij bevindt zich bij uitzondering in de absis van de zijkapel, want deze is gewijd aan de graven van de familie Theodoros Meto- chites II. Bij deze fresco’s worden liturgische elementen toegevoegd aan de centrale compositie: De mandorla van de Christus en de aanbidding van de rechtvaardigen die twee compacte groepen vormen. Op deze manier wordt in de ruimte van de graven, de centrale waarheid van het geloof, de opstanding, op een indrukwekkende manier aan de orde gesteld. Het tropaar van Pasen, dat gedurende eeuwen weerklonken heeft onder haar gewelven, vat het tot in onze dagen samen: ‘Christus is verrezen uit de doden, door Zijn dood heeft Hij de dood vertrapt, en heeft Hij leven gegeven aan hen die in de graven zijn’.
De overwinning van de dood
Door de dood vrijelijk te accepteren heeft Christus de sterfelijk staat van de mensheid aanvaard. Zoals door de dood van elke mens de ziel wordt gescheiden van het lichaam, zo herstelt ook Christus door de dood Zijn Geest. Maar de mysterieuze vereniging van de twee naturen (de Goddelijke natuur en de menselijke natuur, in de ene persoon van het vleesgeworden woord van God) blijft zonder verandering. ‘In het graf was U lichamelijk in de hel, met Uw ziel zoals God, in het paradijs met de moordenaar, en op Uw troon was U met Uw Vader en de Geest, alles vervullend, zijnde zonder einde’ (Paasgezang). ‘Gespijkerd aan het kruis, gehoorzamend aan de liefde van de Vader, heeft Hij de zonden overwonnen, de bron van de dood. De Vader heeft Hem doen opstaan uit de doden en heeft Hem de glorie gegeven.’ Zo heeft Zijn menselijke natuur de volmaakte vergoddelijking verkregen en wordt deze de plaats van de overwinning van de doden. Achter Adam verschijnen: ‘de grootste, geboren uit een vrouw’, Johannes de Doper, de twee voorouders van Jezus, David en Salomo en de andere rechtvaardigen. Aan de rechterkant, achter Eva- de moeder der mensheid-, onderscheidt men vóór een groep rechtvaardigen, een jonge man met de herdersstaf, een herder: het is het eerste kind van Eva die onrechtvaardig is gestorven, Abel. ‘Getuigen van Uw grote goedertierenheid, zij die worden vastgehouden door de kettingen van de hel, zij haasten zich met een verheugde pas naar het licht, O Christus, en zij bejubelen het eeuwige Pasen’ (tropaar). Door de bevrijding van Adam en Eva, omringd door de menigte van rechtvaardigen, en door de afdalende beweging van de Verrezene, openbaart de ikoon dat het niet slechts gaat om een essentiële gebeurtenis van de redding van mensen, maar dat deze gebeurtenis een kosmische belangrijkheid heeft. Zo brengt de Verrezene de beweging van Gods liefde op gang, die zijn voltooiing zal vinden in het einde der tijden, waar alle creaturen zich vrijwillig zullen aansluiten en zullen worden binnengeleid in het hemelse paradijs. ‘Gisteren was ik begraven met U, o Christus, vandaag word ik wakker met U, de Verrezene.
Gisteren was ik met U gekruisigd, Gij redder. Verheerlijk mij met U in Uw koninkrijk’ (derde ode van de Paasmorgen). In de tijden die volgen behoudt de ikoon van de Nederdaling ter helle de structuur uit de tijd van de Paleologen (kenners van de oude talen). De latere varianten hadden geen invloed op haar theologische inhoud. Tegen de zeventiende eeuw draagt deze ikoon bij aan een verandering waarbij het accent wordt gelegd op het theologische karakter van de ikonen.