Peter Henk Steenhuis
Volgens de Belgische filosoof Paul Moyaert is godsdienst een symbolische gebedspraktijk. Nergens zie je dat zo goed als in een oosters-orthodoxe kerk. ,,Kijk naar wat mensen doen met ikonen. Ze zeggen hun gebeden op voor de ikoon, ze knielen, ze raken ze aan, ze zoenen de ikonen.’’
“Wij hebben alleen elkaar in deze wereld.’’ Met deze uitsmijter sloot de Amsterdamse theoloog Harry Kuitert enkele maanden geleden de serie ’De persoonlijke God’ af. Dit was voor Kuitert geen sneue conclusie. Integendeel: ,,Zet onder de laatste regel een streep. Het is meer dan je ooit had durven dromen of hopen, en geeft zelfs zin aan je bestaan. En elkaar hebben we níét bedacht.’’
Aan het begin van een gesprek over zijn boek ’Ikonen en beeldvering’ herhaalt de Belgische filosoof Paul Moyaert het einde van Kuiterts betoog: “Wij hebben alleen elkaar.” Deze opvatting getuigt van een sociale, humanistische bewogenheid waar ik niets op tegen heb, maar die wel het einde betekent van de godsdienst. Voor mij houdt godsdienst in dat mensen in staat zijn weg te denken van zichzelf, en weg te kijken van anderen doordat ze aangesproken worden door iets dat sterker is dan zijzelf. Wanneer onze blik helemaal binnenwerelds wordt, heeft de godsdienst afgedaan.’’
Kuitert komt niet voor niets tot deze conclusie.
“Nee, zijn uitgangspunt is dat hij waarheid hoopt te vinden.’’
Geen gek uitgangspunt.
“Het is een begrijpelijk maar geen noodzakelijk uitgangspunt. Kuitert is voor mij een schoolvoorbeeld van een wetenschapper die de uiterste consequenties en conclusies getrokken heeft uit de confrontatie met de moderniteit. Daarmee doel ik op de wetenschappelijke rede die de afgelopen drie eeuwen zo krachtig is geworden dat zij haar eigen eisen heeft kunnen opleggen aan om het even welke betekenispraktijk. Geïmponeerd door deze rationele opmars meende de godsdienst alleen nog bestaansrecht te hebben wanneer ze zich kon meten met de moderne wetenschap.’’
En dus dienden zich allerlei rationele godsbewijzen aan.
“Absoluut. Maar die godsbewijzen vind je ook in de eeuwen ervoor.’’
Dat lijkt tegenstrijdig met wat u zegt.
“Lijkt ja, maar dat is het niet. De godsbewijzen hebben in de moderniteit een andere functie gekregen. Eertijds hadden mensen een spontaan geloof. Via de verbeelding, de emoties, zelfs de handen zong men de lof van wat grootser was dan zijzelf. De godsbewijzen waren een uitloper van dit geloof, zij functioneerden als een verstandelijke bevestiging van wat men als zinrijk ervoer.’’
Eigenlijk waren ze overbodig.
“Lof is niet overbodig, maar inderdaad, ze deden niet ter zake. In de moderniteit verandert de functie van de godsbewijzen. De verstandelijke uitloper van een intuïtief geloof wordt vanaf de zestiende eeuw het fundament van een rationeel geloof.’’
Dat fundament hield geen stand.
“Nee. Wie de strijd met de wetenschap aangaat, moet zich schikken naar haar methode. Dat betekent dat God een hypothetische verklaring wordt voor verschijnselen die we in de werkelijkheid waarnemen. Die verklaring moet bestand zijn tegen nieuw feitenmateriaal. Spreken de feiten mijn beeld van God tegen, dan moet ik mijn beeld veranderen. Beeld na beeld, godsbewijs na godsbewijs verdween vervolgens in de prullenbak. En uiteindelijk trekt Kuitert de finale conclusie: ’Wij hebben alleen elkaar in deze wereld.”
Hij doet het Licht uit.
“Van het rationele geloof ja, maar niet van het geloof.’’
U wilt terug naar het spontane geloof van de middeleeuwer.
“Nee, het geloof van de middeleeuwer was ook doordrenkt van angst voor een wrakende God. Daar wil ik niets van weten. Als ik het geloof nu opnieuw zou moeten uitleggen, dan zou ik beginnen te wijzen op het belang dat symbolen hebben in ons leven.’’
In ons godsdienstig leven.
“Nee, ik zou eerst wijzen op de rol van symbolen in ons dagelijks leven. Schiet me een verhaal te binnen van een vriend van mij, wiens vrouw was overleden. Hij vertelde mij over de eerste avond dat hij weer in hun grote, tweepersoonsbed lag. ’Ik kon niet op mijn plaats blijven liggen,’ vertelde hij. ’ik werd gek van eenzaamheid, van droefheid, van woede ook. Waarom ik, schreeuwde het in mij. Toen ben ik op háár plaats gaan liggen.’
Psychologen vonden deze handelswijze goed verklaarbaar: zo hoefde hij de leegte waarin hij terecht was gekomen niet te voelen, niet te zien. ’Nee,’ heb ik hem gezegd, ’dat is niet de reden. Door op haar plaats te gaan liggen, behield je, bestendigde je de diepe verbondenheid met haar’.’’
Symbolisch.
“Ja, mits u symbolisch niet opvat als ’aardig maar on-echt’. Die verbondenheid is echt, die wordt mogelijk
gemaakt door de lege plek.’’
Ze is wel dood.
“Die lege plek houdt haar in leven, al bedoel ik niet dat zij is opgestaan uit de dood. Wat ik probeer uit te leggen is dat de werkelijkheid van die vrouw is aangewezen op de lege plek in het bed.
Ander voorbeeld. Velen hebben ergens in hun kamer een portret staan van een dierbare die is overleden. Die foto staat daar niet om tegen een onbekende bezoeker te zeggen: ’Zo zag mijn vader eruit’. Die foto staat er om de overledene in ere te houden. Hij staat steevast op een speciale plaats, en de ruimte er om heen schikt zich naar de foto. Als de foto op een bijzettafel in de hoek staat, leg je er niet zo maar een stapel oude kranten voor. Wie voor het eerst zo’n foto in een hoek van de kamer zet, zal merken dat de betekenis van de ruimte verandert. En in moeilijke tijden zoek je de nabijheid van die foto, je pakt het fotolijstje op, praat ertegen, zoent het misschien zelfs.
Er is geen betekenispraktijk waarin zoveel wordt aangeraakt als in de volksvroomheid. Laatste voorbeeld. Hoe vaak zie je niet rouwenden de kleren van een overledene vasthouden, kussen, ten hemel heffen. Kunt u weer vragen: waarom doen ze dat toch? Om die vraag te beantwoorden, moet ik in spirituele taal gaan spreken: symbolen hebben een kracht waar ik niet om heen kan. De lege plek in het bed, de foto van mijn vader, de kleren van het kind dat is omgekomen bij een bombardement – we reageren op de betekeniskracht van die symbolen. Als u nu zegt: ’onzin’, zijn we uitgepraat.’’
Dat zijn we niet. Uw verhaal over de betekeniskracht van symbolen overtuigt me. Maar wat heeft dit met godsdienst te maken?
“Het is niet de rationaliteit die ons mensen van de dieren onderscheidt. Rationaliteit is gradueel: dieren kunnen verstandig zijn, mensen onverstandig. Wat ons echt anders maakt is onze symboolgevoeligheid. Dat betekent dat wij spontaan, onnadenkend, reageren op de kracht van symbolen.’’
Goed, maar wat maakt deze symboolgevoeligheid tot godsdienst?
“Godsdienst ontstaat wanneer de verbondenheid tot stand komt met een symbool dat op het transcendente gericht is, op het bovenwerkelijke, op wat niet aanwezig is maar door het symbool aanwezig gesteld wordt.’’
Het symbool wordt een religieuze plaatsvervanger?
“Ja. Je kunt ook de term vertegenwoordiger gebruiken. Maar u dient – en dat is belangrijk om te benadrukken – deze termen in letterlijke, sterke zin op te vatten. Het symbool stelt niet het goddelijke voor, het symbool is veel sterker, het participeert aan datgene waarnaar het verwijst.
Het sterkste voorbeeld is de ikoon. Ikonen zijn incarnaties, belichamingen van een goddelijke kracht. Als u wilt weten hoe ze werken moet u naar een oosters-orthodoxe kerk gaan en gewoon kijken wat mensen doen met ikonen. Ze zeggen hun gebeden op voor de ikoon, maar ze doen meer, ze knielen, ze raken ze aan, ze zoenen de ikonen.’’
Zoals de rouwende de kleren van de overledene kust.
“Precies. Zoals de kleren de kracht van de overledene in zich opnemen, zo heeft de ikoon de kracht van degene die hij vertegenwoordigt, naar wie hij verwijst. Ikonen zijn concrete vindplaatsen van een goddelijke kracht. Dat een ikoon verwijst naar een goddelijke kracht, en die kracht tegelijkertijd tegenwoordig stelt in die ikoon, ja, je moet zelfs zeggen: zich kenbaar maakt in die ikoon – dat nou, dat noemen wij genade.’’
En daarom is godsdienst voor u een symbolische praktijk.
“Preciezer nog: een symbolische gebedspraktijk, waar mensen met hun woede, hun angst, hun opluchting, hun liefde, hun blijdschap terechtkunnen. Er is een smeekgebed, er is een gebed van de woede, van de verontwaardiging, er is een gebed van de hoop, van de eenzaamheid, van de vreugde. Wanneer ik zo’n gebed opzeg bij een ikoon, worden mijn boosheid, mijn angst, mijn blijdschap gehoord. Ikonen zijn opvangcentra: ze nemen op wat ik zeg, ze bewaren dat.
Godsdienst neemt onze symboolgevoeligheid op in een spiritualiteit, cultiveert haar. Zo ontstijg je de particuliere emoties. Wij hebben de neiging belangrijke momenten in het leven te betrekken op iets wat groter is dan wij. Bij de geboorte van een kind zeggen we: is het geen wonder? Ja, het is een wonder. Je dankt, maar niet je vrouw, niet jezelf, niet jullie prestatie. Je dank reikt verder dan jezelf. In de geboorte van het kind vier je het leven, nee, niet enkel het leven, maar iets dat geschonken is. Als ik mijn vader dank, dank ik tegelijkertijd het vaderschap. Als ik treur om een overledene kan ik, ondanks al het verdriet, God danken om het leven dat hier ten einde loopt.
Als ze gezond is, heeft godsdienst de kracht spontane symboolgevoeligheid te versterken, te cultiveren en uit te bouwen. In de Byzantijnse godsdienst heeft de ikoon duidelijk de betekenis van verrijzenis. In de ikoon wordt tastbaar aanwezig gesteld dat Christus niet afwezig is, dat Hij ons niet verlaten heeft, maar zich blijft openbaren. De eerste ikoon was Christus zelf; in geschilderde ikonen openbaart Hij zich opnieuw.”
Paul Moyaert: Ikonen en beeldverering; Godsdienst als symbolische praktijk. uitg. Sun; ISBN 978 90 8506 411 4. Artikel met toestemming overgenomen van dagblad Trouw: www.trouw.nl