Egon Sendler
Ingekorte versie van de tekst uit ‘Les Mystères du Christ’
vertaald door Roeland Wilcke
De Transfiguratie
Sinds de schepping is de Glorie van God het hart van de Geschriften als een van de centrale thema’s van de Opstanding. De lange weg van de uitverkoren mensheid, ondanks zoveel ontrouw en ongeloof, is tegelijkertijd de geschiedenis van de Opstanding van God. In een wereld waar de overweldigende Glorie (macht) van de mens regeert, de dominantie en de ijdelheid, laat God zijn eigen Glorie zien: Hij alleen bezit de waarheid en de macht: ‘Ik ben die is’ (Ex.3,14).
In het visioen van Ezechiël laat de Glorie van God zich mysterieus zien als ‘een wezen, hebbende een menselijke gestalte” (Ez.1:26). De geschriften van het Nieuwe Testament laten een direct verband zien tussen deze verschijning en de Gedaanteverandering van de Mensenzoon op de Thabor. Om het licht van de Gedaanteverandering te begrijpen, moet men de geest van de manifestaties van de Glorie van God in het Oude Testament present hebben. De Transfiguratie is er de laatste verschijning van, voor de verlossing van de mensheid. Vanaf dat moment leeft de mensheid in afwachting van de Heer aan het einde der tijden.
De scène van de Gedaanteverandering is door de synoptici beschreven als een schilderij. Het realisme en de gedetailleerdheid van de vertellingen zijn tekenen van een authentiek getuigenis. De theologische rijkdom wordt uitgedrukt in de drie groepen van personen waaruit de voorstelling bestaat: Christus, Mozes en Elia en de drie apostelen.
Christus
Hij laat zijn heilige Glorie zien: ‘Op een hoge berg… Zijn kleed werd glanzend en zo wit als geen volder het ter wereld maken kan’. (Marcus 9:3). Deze glans bekleedde niet alleen zijn heilige natuur, maar ook zijn priesterlijke waardigheid.
Door Jezus ontmoeten God en mens elkaar op een volmaakte wijze. Zijn heilig ambt is eeuwig en volmaakt door zijn relatie van Zoon met de Vader: ‘Deze is mijn geliefde Zoon’ (Matth.17:5). In deze verbinding wordt ook het geschenk van de hoogste liefde van God tot stand gebracht, n.l. het offer aan het kruis.
De Profeten
De passages in Mattheus, Marcus en Lucas voordat de Gedaanteverandering plaats vond, spreken over het kruis en het lijden. Ook de profeten aan weerszijden van de Heer spreken van de exodus die moet geschieden, volbracht moet worden in Jeruzalem. Maar het woord exodus betekent niet alleen dood, overlijden; het beschrijft ook het weggaan uit deze wereld. Zo wordt de opbouw van het heil op een rij gezet, gerecapituleerd: dood, opstanding en Hemelvaart van de Heer. ‘En zie, twee mannen waren met Hem in gesprek; het waren Mozes en Elia die in heerlijkheid verschenen waren en spraken over zijn heengaan. Dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken’ (Lucas 9, 30-31).
Mozes en Elia hebben een duidelijk verband met deze gebeurtenissen: volgens talrijke geschreven getuigenissen belichaamt Elia, de vervolgde dienaar van Jaweh, niet alleen het lijden en de dood van de Messias, maar ook zijn opstanding, want hij wordt opgenomen in de hemel. Wat Mozes betreft, zijn dood kan niet met zekerheid aangegeven worden (Deut. 34,5), ook al spreekt een apocrief geschrift van de Hemelvaart van Mozes.
Op die manier wordt de Gedaanteverandering een vormgeving van de Hemelvaart van de Heer.
De Apostelen
‘Jezus neemt Petrus, Jacobus en Johannes met zich mee’. Maar deze apostelen bevatten de draagwijdte van de gebeurtenissen nog niet. Pas later gingen ze begrijpen dat ze getuige waren geweest van het Mysterie van Christus, van zijn Glorie en van zijn extreme Vernedering.
Op het moment van de Gedaanteverandering is hun vreugde over de schittering van de Glorie gemengd met de vrees die het schepsel bevangt in aanwezigheid van het Absolute. Zodoende zijn zij niet in staat om de betekenis van het woord van de Vader te bevatten: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, luister naar Hem’ (Marc. 9,7). De Messiaanse betekenis van dit vers, en ook van de woorden van Jezus over het lijden en de opstanding, blijft voor hen verborgen.
Het feest van de Gedaanteverandering
Volgens de traditie van de Armeense kerk, gaat de viering van de Gedaanteverandering terug naar de vierde eeuw. Zij heeft de naam: Vartavar (Schitterende Roos). De symbolische riten van dit feest, zoals besprenkeling met wijwater, het laten opvliegen van duiven, worden tot in onze dagen onderhouden.
Volgens dezelfde bronnen celebreert ook de Syrische kerk de Gedaanteverandering sinds halverwege de vierde eeuw. In diezelfde tijd liet keizerin Helena op de Thaborberg een basiliek bouwen waar van verre de gelovigen kwamen om dit feest te celebreren. Daaruit blijkt dat dit feest reeds bekend was in Palestina. Maar het is pas in de zevende eeuw dat, door de uitstraling van het Katharinaklooster op de berg Sinaï, de viering van de Gedaanteverandering een belangrijk feest wordt voor de Byzantijnse wereld.
In het Westen heeft het feest van de Gedaanteverandering nooit de belangrijkheid gekend zoals die is in de orthodoxe kerken vanaf de veertiende eeuw.
De ikonografie van de Gedaanteverandering
Het mozaïek in de apsis van de kerk van het Katharinaklooster op de berg Sinaï heeft al de monumentale stijl die kenmerkend is voor de toekomstige ikonen van de Gedaanteverandering. Christus domineert in een mandorla de hele compositie, aan weerszijden staan de twee profeten. Mozes wordt altijd erg jong weergegeven, donkere haren en hier zonder baard. De voorstelling beneden wordt in beslag genomen door de apostelen. Zij zijn omver geworpen door het verblindende licht of ze zijn bezig om zich op te richten. Onder de voeten van Christus ziet men Petrus in aanbidding neerbuigen (daarentegen laat de klassieke ikonografie hem zien aan de linkerkant, zich oprichtende om te praten). Het geheel van deze compositie heeft iets monumentaals en abstracts. Er zijn geen bergen en daardoor verschijnen de figuren tegen een gouden achtergrond, zonder verband met de ruimte en de tijd. Daarnaast zijn de gebaren bescheiden en de bewegingen van de plooien erg vereenvoudigd.
Nog veel abstracter is het mozaïek van de apsis van de St. Appolinaris in Classe, in Ravenna, ook uit de zesde eeuw. In het centrum van de apsis, op een grote blauwe aureool met sterren, is een monumentaal kruis aangebracht. Slechts de bustes van de profeten en de hand van God laten zien dat het een Gedaanteverandering betreft. Het lagere gedeelte wordt op de volgende manier uitgelegd: de drie schapen in een zeer gestileerd paradijselijk landschap, vertegenwoordigen in werkelijkheid de drie apostelen. Onder het kruis bevindt zich de patroonheilige van de kerk, St. Appolinaris, omringd door schapen. Alle elementen laten zien dat het een oude (archaïsche), weergave is, die te maken heeft met de lokale traditie, een kunstvorm die geplaatst kan worden ergens tussen de catacombenkunst en de Byzantijnse kunst.
In de Byzantijnse wereld wordt de compositie van de berg Sinaï regel en vindt zijn definitieve vorm vóór de periode van het ikonoklasme. De twee voorstellingen met links het opgaan en rechts het afdalen van de berg Thabor van Christus en de apostelen, verandert niets aan de theologische betekenis van de ikoon. Deze voorstellingswijze treft men vooral aan op Russische ikonen vanaf de vijftiende eeuw.
Analyse van de ikonografie van de Gedaanteverandering
Tegenover de afbeelding van de Gedaanteverandering hebben we de indruk dat we aanwezig zijn bij de gebeurtenis. Onze blik kan de voorstelling in zijn geheel omvatten, zich verplaatsen van de ene in de andere persoon en hun bewegingen en verbanden ontdekken om uiteindelijk een lichtende ruimte van vrede te vinden in de persoon van Christus.
Deze Christus, geheel wit, is het centrum van de scène, centrum ook van de compositie. Een verticale lijn verschijnt. Zij gaat via Hem en domineert het geheel. Het verticale stelt altijd een breuk voor, een doorgang naar de andere kant, een overschrijding van de wereldlijke ruimte. In deze opgaande beweging, die het transcendente voorstelt, verbindt zich ook het immateriële, schitterende licht.
Hoe bereikt de ikonograaf dat hij dit intense Licht van de Mens/God kan weergeven? Hij gebruikt het meest voor de handliggende lichtmotief, namelijk de stralen zelf die uitgaan van de persoon van Christus, om de voorstelling in het licht te baden.
Aangetrokken door het centrum van deze schittering, gaat onze blik naar boven, om in dit stralende gezicht de andere blik te ontmoeten, die van de Heer. Dankzij de aureool lijkt het alsof het hoofd is vergroot. Het is tegelijkertijd het einde van de verticale lijn en van het Licht. Aldus symboliseert het de Goddelijke, transcendente en lichtgevende natuur van Christus.
Het stralende wit van de kleding van Christus is ook symbool van zijn Heiligheid. Het wit is de kleur van het pure, perfecte wezen, van zijn reinheid. Aan het einde der tijden zullen ook de rechtvaardigen witte kleding dragen, want zij zullen deel uitmaken van de Glorie van God.
Maar het wit heeft ook een andere betekenis. Het roept de pracht en luister op van de koninklijke en priesterlijke gewaden. Eén van de inhuldigingsrituelen van de koning bestond uit het opnieuw bekleden met koninklijke gewaden, want door dat feit alleen al ontving hij koninklijke waardigheid.
Wij zijn in de aanwezigheid van de Zoon van God, de koninklijke Messias. En omdat de koninklijkheid van de Messias de priesterlijke waardigheid impliceert, toont ook de Gedaanteverandering deze waardigheid, en wordt als een ritueel van de bekleding van de Hoge Priester.
Jezus, unieke bron van licht, is ook het centrum van de compositie. Zijn Glorie uit zich in de vorm van een cirkel of mandorla, die op zijn beurt drie sferen bevat, symbolen van de heilige Schepping. De kleuren van deze banen worden geleidelijk aan donkerder naar het midden. De donker blauwgroene is symbool van de diepten van de goddelijke natuur, daar waar licht en nacht gelijk zijn, want zij gaat voorbij aan ons gewone voelen en denken. De cirkels en de kleuren maken de Christus nog eens extra los van de voorstelling en versterken daardoor het transcendente karakter van het visioen.
Vaak vindt men, in de vorm van een pentagram, op de mandorla een soort ster, waarvan de stralen zich richten op de profeten en de apostelen. Op die manier drukt de mandorla het meedoen van heel de schepping uit.
Aan weerszijden van Jezus verschijnen de profeten Elia en Mozes. Zij verkondigen de voorrang en de duurzaamheid volgens het Oude Verbond. De twee mannen die in Glorie tevoorschijn komen, buigen zich als twee acolieten in deze liturgie van de berg Thabor. Zij zijn gericht op de Heer, en de kromming van hun silhouet drukt nederigheid en dienstbaarheid uit. De twee bergen van de profeten schitteren alsof ze verguld zijn. De profeten hebben geen banden meer met onze wereld, want zij zijn voortaan het koninkrijk van het Licht binnengegaan, zodoende kunnen zij het Licht verdragen dat hen overspoelt. Hun aanwezigheid is een voorafspiegeling van het koor van uitverkorenen in het hemelse Jeruzalem.
De apostelen horen dat de profeten met elkaar spreken. Het is Lucas die ons nadere bijzonderheden vertelt: ‘Het is van de exodus van de Heer, van zijn heengaan, van zijn dood in Jeruzalem, dat zij spreken’ het denken van de profeten zijn de Glorie en het Kruis onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Het onderste deel van de voorstelling laat een wanordelijke beweging zien in het platte vlak. Op een donkere achtergrond – in vergelijking met de helderheid van het bovenste deel van het mozaïek – worden de apostelen door angst bevangen door deze Glorie van Christus; zij hebben hun evenwicht verloren en vallen ter aarde.
Vaak wordt deze voorstelling met veel realisme uitgedrukt: met één hand bedekken ze hun ogen want ze kunnen de schittering van het Licht niet verdragen. Verder proberen ze de schok van de val op te vangen. De heftigheid van de beweging laat hen zelfs hun sandalen verliezen.
De reactie van de apostelen heeft een betekenis die ons leidt naar het hart van het Mysterie. Hun gedrag laat een contrast zien tussen de vrees en de opmerking van Petrus: ‘Het is goed dat wij hier tezamen zijn’ (Marc. 9,5). Het betreft hier een karakteristieke houding van de mens in aanwezigheid van het Goddelijke: de mens siddert voor Hem, wordt nederig en verliest moed, en tegelijkertijd is er een aandrang naar Hem toe, want naast het verwarrende verschijnt iets dat op een vreemde manier verleidt en bekoort. Aldus zien we de apostelen Johannes en Jacobus, vervuld van schrik, op de grond gevallen en Petrus die zich opricht en uitroept: ‘Wat is het goed voor ons om hier te zijn’. Maar Petrus vergeet de Messiaanse opdracht van Jezus, en Marcus ‘verwijt’ hem dat hij de betekenis van het woord van de Meester over het Kruis en de Opstanding niet heeft begrepen. Het is pas na de Opstanding, ’s morgens aan de oever van het meer, dat hij zal begrijpen.
Aan het slot van deze studie ontdekken we nogmaals hoezeer de ikoon wordt bepaald door de tekst van het evangelie, en hoe nauwkeurig alle details zijn om ons in te leiden in een beschouwing van de voorstelling. Als wij tegelijkertijd de dogmatische rijkdom van bepaalde details willen bevatten dan moeten wij ons verplaatsen in de liturgische teksten en de kennis van de kerkvaders die ons de betekenis ervan uitleggen. Maar de liturgische teksten en die van de kerkvaders zijn niet meer dan een meditatie van de kerk over de evangelische tekst. Men moet aan de voorrang van het evangelie zijn volledige betekenis geven. Het is niet per ongeluk, zoals we geprobeerd hebben om te laten zien, dat alles uitmondt in de uitnodiging: ‘Deze is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem’.