Otto Tissing
Het zou naïef zijn te denken dat Byzantium, als christelijke staat, beter en humaner was dan de omringende landen in de toenmalige wereld. In Constantinopel gold, als overal, het recht van de sterkste, waren de straffen wreed en de ambtenaren corrupt, ging het om macht en rijkdom, werden andersdenkenden vervolgd en pleegde de overheid (naar onze maatstaven) op grote schaal misdaden tegen de menselijkheid.
De opkomst van de islam
Justinus II, een aangetrouwde neef van Justinianus I, die in 565 de gouden troon beklimt, heft de – vooral in Syrië en Egypte voorkomende – orden van ketterse monofysieten op en sluit gelijkgestemde kloosters. Hij sterft in 578 kinderloos en wordt opgevolgd door Tiberius II, de minnaar van zijn vrouw, die op zijn beurt in 582 plaats maakt voor zijn schoonzoon Mauricius. Deze keizer verleent de patriarch van Constantinopel de titel Oecumenisch Patriarch, tot groot ongenoegen van paus Gregorius de Grote, die natuurlijk vindt dat zo’n belangrijke titel hem toekomt.
In 602 verheft zich Phocas I, een legeraanvoerder, die Mauricius afzet en hem vermoordt met zijn hele gezin. Paus Gregorius toont grote vreugde als deze tijding hem bereikt. Phocas, niet voor niets soldaat, voert oorlog tegen de Perzen en vervolgt en passant de joden in Syrië. Hij raakt echter in moeilijkheden, want de Slaven nemen hun kans waar en lopen het Balkanschiereiland onder de voet. De Carthager Heraclius I grijpt in, brengt Phocas ter dood en maakt zich op zijn beurt meester van de troon. De Perzen verslaan intussen het keizerlijke leger en bezetten Syrië, Egypte en Palestina. In 614 plunderen ze Jeruzalem en nemen het door keizerin Helena gevonden Ware Kruis (het allerheiligste christelijke relikwie) mee als buit. Opeens wordt nu de oorlog die Heraclius voert heilig, en een goddelijk vuur van bezieling doorvoert het leger. De Perzen worden verslagen en Heraclius brengt in triomf het Kruis terug naar Jeruzalem.
Het probleem van het monofysitisme lost zichzelf op als in 634 de volgelingen van Mohammed Syrië en Egypte binnenvallen op hun weg de wereld de leer van de profeet te brengen. Zeven jaar later zijn de bisdommen van Jeruzalem, Antiochië en Alexandrië voor de orthodoxie verloren gegaan. De moslims zijn weliswaar verdraagzaam ten opzichte van de christenen en hun Kerk, maar naast de paus in Rome is de patriarch van Constantinopel vanaf nu de enige nog die naar behoren kan functioneren.
Monotheletisten
Als in 641een kleinzoon van Heraclius I, genaamd Constans II Pogonatus (= met de baard), aan de macht komt, is een nieuwe leer in zwang geraakt die stelt dat Christus weliswaar twee naturen had, doch slechts één wil. De keizer hangt openlijk dit ketterse monotheletisme aan tot luidruchtige verontwaardiging van paus Martinus I. Op beschuldiging van opruiïng wordt Martinus daarop uit Rome ontvoert en verbannen. De wispelturige Constans verplaatst zijn hof naar Syracuse op Sicilië. Vijf jaar later, in 668, wordt hij daar in bad vermoord door zijn kamerheer.
Constans’ zoon Constantijn IV keert terug naar de oude keizerstad. Hij ziet niets in het monotheletisme en roept in 680 het Zesde Oecumenische Concilie in Constantinopel bijeen. Deze vergadering – die ook wel de Trullaanse synode wordt genoemd omdat zij in de koepelzaal (troullos) van het keizerlijk paleis plaatsvond – veroordeelt het monotheletisme.
De keizer heeft meer zorgen aan zijn hoofd. De Arabieren trachten, na verovering van een aantal Klein-Aziatische kuststeden, in hun zendingsijver nu ook Constantinopel te bemachtigen. Maar dankzij het Griekse vuur (een brandstichtend mengsel dat niet met water te blussen is) kan hun vloot vernietigd worden. Groter nog is Constantijns angst voor zijn beide broers, die slinkse pogingen in het werk stellen de troon van hem over te nemen. Hij is hen echter te slim af en laat ze allebei de neus afsnijden zodat ze ongeschikt zijn voor opvolging.
Na Constantijns dood in 685 staat dus niemand zijn zoon Justinianus II in de weg. Althans, aanvankelijk, want Justinianus voert zo’n onderdrukkend bewind dat hij tien jaar later wordt afgezet door Leontius en, ook met afgesneden neus opdat hij nimmer zou terugkeren, wordt verbannen naar Cherson. Maar ook Leontius moet na drie jaar zonder reuk-orgaan het veld ruimen als Tiberius III hem afzet. In 705 ech-ter keert de verbannen keizer – nu Justinianus Rhinometus (= met de afgesneden neus) genoemd – met hulp van de Bulgaren terug uit Cherson en verjaagt Tiberius. Zijn onderdrukking is nu zo extreem dat het volk tenslotte in 711 in opstand komt en, wetend dat halve maatregelen tegen deze man niet helpen, Justinianus II het hoofd afhakt.
Het ikonoklasme
Philippicus Bardanes, een rebellenleider die zich nu meester maakt van de troon, blijkt een aanhanger van het monothe-letisme te zijn. Hij verbrandt in het openbaar de verslagen van de Trullaanse synode en vervangt in zijn paleis een ikoon die dat concilie uitbeeldt door eentje met zijn eigen konterfeitsel. Na twee jaar regeren zetten legerofficieren hem af en – een neus is ook niet meer dan een neus – steken hem de ogen uit.
In die tijd is een sekte in opkomst – de paulicianen, genoemd naar de stichter – die, uitgaande van de leer van de Perzische profeet Mani, stelt dat de wereld wordt beheerst door twee krachten: het Goed en het Kwaad. De ziel van de mens komt voort uit de scheppende kracht van het Goed (God), maar is gekluisterd aan het lichaam, onderworpen aan het Kwaad. Om de (goede) ziel van de mens te verlossen uit het stoffelijke lichaam had God zijn Zoon naar de aarde gezonden die – omdat Hij uit goede, dus onstoffelijke materie bestaat – op aarde niet de gestalte van een stoffelijk (want zondig) lichaam kreeg. Deze zuivere Geest, betogen de paulicianen, kon nimmer een menselijk lichaam van vlees en bloed aannemen. Zo kon Hij ook niet aan het kruis sterven en dus niet verrijzen. Ergo: het lijden en de opstanding van Christus is een drogbeeld, gebaseerd op leugens. En ook: elk beeld dat Hem weergeeft is heiligschennis.
Vier jaar later vinden we Leo III de Isauriër op de troon. Opnieuw belegeren de Arabieren de stad. Ze worden verslagen met hulp van de Bulgaren, de pest en een wonderdoende Moeder Godsikoon. Leo echter is ervan overtuigd dat beelden niet in het christendom thuishoren, daarmee een fundament van de Kerk (Christus’ vleeswording) ontkennend. Als in 727 een aardbeving grote delen van Constantinopel verwoest, ziet hij daarin een teken des hemels van zijn gelijk en ontketent het ikonoklasme in volle omvang. Te beginnen met de Christusikoon boven de paleispoort, wordt al wat afbeelding is van het hemelse vernietigd. Niet alleen in Constantinopel, maar in het gehele Oosten vernielen soldaten en paulicianen de mozaïeken en worden ikonen bij tientallen tegelijk op de brandstapel gesmeten. Er breken rellen uit en ook de geestelijkheid komt in opstand. Kerkvader Johannes van Damascus, de belangrijkste theologische verdediger van de beeldenverering, wijst Leo terecht. Tevergeefs. In het Westen houdt de paus een synode die de keizer excommuniceert, maar ook dat sorteert geen effect.
Met Leo’s dood in 741 is het nog lang niet afgelopen. Zijn zoon Constantijn V Copronymus (= naar uitwerpselen genoemd) zet de ikonoklastische politiek van zijn vader met nog groter fanatisme voort. In 754 houdt hij het zogeheten concilie van Hiereia waarop de algehele vernietiging van ikonen geboden wordt en de verering van beelden voor eeuwig verboden. De monniken en grote delen van de bevolking echter blijven de beeldenverering trouw. Constantijn zet daarop een vervolging in die vele jaren duurt. Niet alleen de afbeeldingen van Christus en de heiligen in kerken en kloosters zijn het object van vernielzucht. Razzia’s zorgen ervoor dat ook bij de mensen thuis de ‘mooie hoek’ geplunderd wordt, en wie zich verzet wordt zwaar gestraft. Op zijn ‘hoogtepunt’ is de beeldenstrijd, die het hele rijk verscheurt, ont-aard in niets meer of minder dan een rampzalige godsdienst-oorlog. Opstandige kloosters worden afgebroken en de bewoners verbannen. Wie weigert zich te conformeren wordt gemarteld en verminkt. Tienduizenden vluchten naar het Westen.
In 775 laat Constantijn het leven tijdens een veldtocht tegen de Bulgaren. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Leo IV die aanvankelijk, onder invloed van zijn gemalin Irene, tamelijk mild staat ten opzichte van de beeldenverering, maar gedu-rende de vijf jaar van zijn regering steeds ikonoklastischer trekken krijgt. Als hij overlijdt is zijn zoon Constantijn VI nog slechts tien jaar oud, en dus wordt keizerin Irene regentes. Zij is een gedreven, doch verstandige ikonofiel en gaat omzichtig te werk bij haar pogingen de verering van beelden wederom ingevoerd te krijgen en tegelijkertijd het respect voor het keizerschap te herstellen. Geleidelijk aan vervangt zij ikonoklastische geestelijken door anderen over wiens ikonodule overtuiging geen twijfel is. In overleg met paus Hadrianus I roept Irene het Zevende Oecumenische Concilie bijeen. Aanvankelijk in Constantinopel, maar daar verhinderen ikonoklastische sodaten de vergadering en jagen de deelnemers uiteen. Het jaar daarop, in 787, lukt het beter en wordt het concilie heropend in Nicaea. Men herstelt de beeldenverering officieel in ere, waarbij wel nadrukkelijk wordt bepaald dat ikonen niet mogen worden aanbeden, doch dat het gaat om de verering van de afbeelding. Wie een beeld vereert, bewijst eer aan de persoon die wordt afgebeeld.
Met de besluiten van Nicaea keert de rust in het rijk terug en komt het ikonoklasme tot een voorlopig einde.
Wordt vervolgd