Een verhandeling naar aanleiding van de expositie ‘Kopten en de Vlucht naar Egypte’ in het Museum voor Religieuze Kunst in Uden, voorjaar 2000
Wouter Prins
Jeruzalem en Rome hebben breed uitgepakt bij de herdenking van de geboorte van Christus, nu tweeduizend jaar geleden. Minder bekend is dat ook voor de Kopten, de christenen van Egypte, een jubeljaar voor de deur staat. De Kopten vieren dan de vlucht van Jezus, Maria en Jozef naar hun land. De reis van de Heilige Familie zou zich volgens sommige overleveringen zelfs tot de binnenlanden van Ethiopië hebben uitgestrekt. Aanleiding voor het Museum voor Religieuze Kunst om aandacht te schenken aan deze oude christelijke culturen, waarvan de wortels teruggaan tot de eerste eeuwen van onze jaartelling.
In het tweede hoofdstuk van zijn evangelie beschrijft Mattheüs hoe de Heilige Familie op de vlucht voor de toorn van koning Herodes een goed heenkomen zoekt in Egypte. Daar blijft de Familie tot aan de dood van de koning, opdat in vervulling zou gaan wat de Heer gesproken had door de profeet: ‘Ik heb mijn Zoon geroepen uit Egypte’. Egypte bekleedt in de Heilige Schrift een bijzondere plaats. Egypte is het gastvrije toevluchtsoord, maar ook het land van ballingschap. Van de Aartsvaders, van Jozef en zijn broers, van Mozes en de stammen van Israël. De Messias en Zijn volk delen in hetzelfde lot, dat lijkt de evangelist te willen zeggen, die het voor het overige bij een summiere berichtgeving houdt.
Andere bronnen gaan veel uitvoeriger in op de lotgevallen van de Heilige Familie in Egypte. Volgens deze maakt de familie een barre tocht van duizenden kilometers. De reis leidt via de Nijldelta, de Wadi al-Natroen (de woestijn ten zuiden van Alexandrië) naar het balsemhof van Matariya boven Cairo. Onderwijl redt Jezus geregeld zijn ouders van de honger en dorst door bronnen te laten ontspringen en bomen te laten buigen zodat de vruchten binnen handbereik komen. De rivier opgaand komen zij in Hermopolis, een stad in het midden van het land, waar de afgodsbeelden stukvallen of zich buigen uit eerbied voor de Verlosser. Volgens sommige Ethiopische bronnen gaat de reis langs de Nijl nog veel en veel verder tot diep in Ethiopië, waar de Heilige Familie drie maanden en tien dagen uitrust op een eiland in het Tanameer.
Het is niet eenvoudig om fictie en waarheid van elkaar te scheiden. Maar achter het bij tijd en wijle legendarische karakter van de verhalen gaat een diepe devotie schuil. De Ethiopische liturgische kalender herdenkt de Vlucht zelfs op meerdere dagen in het jaar. De christenen van Egypte en Ethiopië zijn eensgezind in het belang dat zij aan het verblijf van de Heilige Familie in de landen langs de Nijl hechten. Eeuwenlang waren beide kerkgemeenschappen ook in bestuurlijk opzicht aan elkaar gelieerd en toch hebben zij een geheel andere geschiedenis doorlopen.
De kerk van de martelaren
Met de herdenking van Kopten en Ethiopiërs sluiten de Kopten aan bij de millennium festiviteiten in andere christelijke kerken. Maar volgens de Koptische kalender leven wij in het jaar 1715 en niet in 1999. De aanvang van de Koptisch-liturgische jaartelling valt samen met de troonsbestijging in 284 door de Romeinse keizer Diocletianus, onder wiens bewind vele tienduizenden christenen in Egypte werden omgebracht. Het is veelzeggend dat de Kopten hun jaartelling niet laten beginnen met de geboorte van hun Heiland, maar met het aantreden van één van hun grootste vijanden. De historie van hun kerk is een aaneenschakeling van vervolgingen en wederopbouw, van glorieuze hoogtepunten en diep verval.
Marcus is de apostel van Egypte. De evangelist zou Alexandrië meerdere malen hebben bezocht om er de Blijde Boodschap te verkondigen. In het jaar 68 stierf hij er de marteldood. Alexandrië bekleedde in de eerste eeuwen van de geschiedenis van het christendom een vooraanstaande rol tot aan het concilie van Chalcedon in 451. Op deze algemene kerkvergadering ontbrandde een zeer complex dispuut omtrent de menselijke en goddelijke natuur van Christus. De kerk van Alexandrië nam tezamen met de Armeense, Syrische en Ethiopische kerken een minderheids-standpunt in en scheidde zich af van de Moederkerk. Pogingen van de Byzantijnse keizers om de eenheid te herstellen, bleven vruchteloos.
Behalve in theologisch opzicht onderscheidde Egypte zich op het gebied van het monnikendom. Nergens was de behoefte aan ver-sterving en ascese zo groot. In navolging van kluizenaars als Antonius (250-356) trokken duizenden Egyptenaren de woestijn in om daar in grotten en kleine hutten te vasten en te bidden. De faam van Antonius verspreidde zich over de gehele christelijke wereld. Vooral de strijd van de heilige met de duivel sprak tot de verbeelding en inspireerde Jeroen Bosch en vele schilders nadien. Antonius is de vader van de kluizenaars, Pachomius die van de in gemeenschap levende monniken. Rond 320 stichtte hij in Opper-Egypte een klooster. Pachomius legde zijn monniken een strak dagritme van gebed en lichamelijke arbeid op, die de basis zou gaan vormen voor de Regel van Benedictus. Het waren de kluizenaars en de monniken die voor de verspreiding van het geloof onder het volk van doorslaggevend belang waren. Als de Arabieren in 641 het land op de Byzantijnse legers veroveren, is de bevolking van Egypte in grote meerderheid christelijk. Deze islamitische veroveraars noemden de autochtone inwoners ‘Kopten’ (naar het Griekse ‘Aigyptoi’). In de loop der jaren is men de term exclusief voor christenen in Egypte gaan gebruiken.
De Koptische cultuur
In navolging van hun Arabische veroveraars beschouwen de Kopten zich als de erfgenamen van het oude Egypte. In hun kunst, muziek en taal is de cultuur van de farao’s ten dele bewaard gebleven en vermengd met Hellenistische, Romeinse, christelijke en Arabische invloeden. Het Koptische schrift is gebaseerd op het Griekse alfabet, dat in de eerste eeuwen na Christus het hiëroglyfenschrift uit het tijdperk van de farao’s vervangt en aangevuld wordt met zeven letters die klanken vertegenwoordigen die in het Grieks niet voorkomen. Sinds de 15e eeuw wordt het Koptisch in de praktijk niet meer gesproken. Nu is het een dode taal, te vergelijken met het Kerklatijn. De Koptische liturgie van vandaag bevat zowel teksten in het Koptisch als in het Arabisch.
Invloed van het faraonische tijdperk en de latere Hellenistisch-Romeinse overheersing is ook in de koptische kunst van het eerste millennium aantoonbaar. Het bewijs hiervan wordt vooral geleverd door grafvondsten, die goed geconserveerd in het droge woestijnzand bewaard zijn gebleven. De inrichting van deze graven is veel eenvoudiger dan die ten tijden van de farao’s. Het oude Egyptische geloof in de terugkeer van de ziel in het lichaam strookte niet met de christelijke leer en in economisch opzicht stond het land er in die tijd slecht voor. Bijgevolg verdwenen de met kostbaarheden aangeklede grafka-mers en raakte ook het balsemen geleidelijk aan in onbruik. Wel werden de stoffelijke overschotten gewikkeld in linnen windsels en gehuld in dagelijkse kleding. Het hoofd rustte op een kussen. Veel van deze kledingstukken, kussenslopen en andere weefsels waren voorzien van wollen sierstukken. Helaas zijn er maar weinig weefsels compleet overgeleverd, omdat zij in stukken gesneden werden door handelaren die voor het aanbieden van de separate sierstukken meer dachten te kunnen vangen. Vele duizenden van deze fragmenten zijn vanaf het midden van de 19de eeuw al dan niet illegaal vanuit Egypte naar het westen verscheept.
Op de sierstukken overheersen abstracte en heidense motieven. Jagers, dansers, eroten, hazen, vissen, gestileerde juwelen, bloemenmanden; zij verwijzen naar de Nijl, de faraonische tijd en vooral naar de cultus van Dionysus (lat. Bacchus). Kennelijk waren er maar weinig van de teruggevonden weefsels bestemd voor een kerkelijk gebruik. Hoe het gekerstende deel van de bevolking tegen de heidense voorstellingen aankeek, is echter niet bekend. Hetzelfde probleem doet zich voor bij de stenen die de plaats van de graven markeren. Zelfs op grafstenen waarop een kruis geen misverstand laat bestaan over de religie van de overledene, prijken heidense motieven.
Na het jaar 1000 verdwijnen de heidense voorstellingen onder invloed van de islam, die het verbeelden van mensen verbiedt en een voorkeur heeft voor abstracte patronen. Vanaf die tijd valt de Koptische cultuur en kunst in toenemende mate samen met de kerk en wordt het dagelijks leven gekenmerkt door een voortschrijdende integratie van de christenen in een overwegend islamitische samenleving.
Onder de Islam
De Egyptische bevolking reageerde in meer-derheid onverschillig op de verovering van hun land door de Arabieren tussen 639-641. Daarvoor zijn diverse redenen aan te voeren. De Nijldelta had kort daarvoor zwaar geleden onder de plunderingen van Perzische legers en ook nadat de Byzantijnen de orde hadden hersteld bleef de relatie tussen Constantinopel en Alexandrië uiterst moeizaam, vooral waar het de verkiezing van de Patriarch betrof. De Arabieren lieten daarentegen de christenen zelf hun leiders kiezen en verminderden de belastingdruk. Dat laatste duurde niet lang. In de loop van de achtste-negende eeuw werden de belastingen weer opgevoerd. De Kopten kregen zelfs een dubbele aanslag, die velen er toe bracht het geloof van de machthebbers aan te nemen. De belastingmaatregelen leidden tot diverse opstanden die bloedig werden neergeslagen. Het is in die tijd dat de gevolgen van de ’tweederangs status’ van de christenen zichtbaar werden. De Kopten werden in hun rechten belemmerd en verloren in maatschappelijk opzicht langzaam terrein. Maar, uitzonderingen daargelaten, werden zij niet vervolgd en vooral de eeuwen onder de Fatimiden (969-1171) staan als tolerant bekend. Het tijdperk van de Mammelukken (1250-1517) kenmerkte zich evenwel door spanningen en verval. Met de Kerk ging het bergafwaarts. Tegen het einde van de 14e eeuw waren de christenen in aantal gedecimeerd, waren veel kerkgebouwen verwoest of gesloten en kloosters ontvolkt.
In de 19e en 20ste eeuw bloeide de Kerk weer op. Dankzij de coulantere houding van de autoriteiten en onder de impulsen van patriarchen als Cyrillos IV (1854-1861), en Cyrillos V (1874-1927) steeg het opleidingsniveau en als gevolg daarvan ook de rijkdom van de Kopten, werd de kerkelijke organisatie herzien en de onderrichting van geestelijken en leken aanzienlijk verbeterd.
Het patriarchaat van huidige paus, Shenouda III, de 117e opvolger van de apostel Marcus, laat een opmerkelijke opleving van het kloosterleven zien. De nieuwe monniken zijn opvallend vaak goed opgeleide ingenieurs en medici die op latere leeftijd voor het kloosterleven kiezen. Op maatschappelijk gebied lijken de Kopten over het hoogtepunt heen, ook al kreeg Boutros Boutros Gahli als secretaris generaal van de VN wereldwijde bekendheid. Egypte kent veel werkelozen, ook onder beter opgeleiden. Een deel hiervan zoekt zijn heil in het buitenland. Kopten emigreren de laatste decennia massaal naar Noord-Amerika en Australië en in mindere mate naar Europa. Deze ‘Vlucht uit Egypte’ wordt mede gevoed door aanslagen van Moslim-fundamentalisten op Koptische dorpen in Midden-Egypte.
Schattingen over het huidige aantal Kopten lopen zeer sterk uiteen: van 6 tot 15 miljoen, waarvan honderdduizenden in het buitenland. In Nederland leven zo’n 3000 Kopten, die in Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Eindhoven ter kerke gaan.
De Ethiopische kerk
De Egyptische en Ethiopische kerken zijn lan-ge tijd als een twee-eenheid beschouwd. Het was vooral de benoeming van de Abouna, de hoogste geestelijk leider van de Ethiopische kerk, door de patriarch van Alexandrië, die aan dit beeld ten grondslag lag. Hieraan kwam pas in 1959 een einde. De geschiedenis en de traditie van beide kerken zijn evenwel zo verscheiden, dat men beter van twee verschillende kerken kan spreken.
Het benoemingsrecht van de Abouna door Alexandrië gaat terug op de bekering rond 330 van de koning van Axum, Ezena door twee Syrische christenen, Frumentius en Ede-sius. Op de terugweg van India naar Tyrus werd hun schip door soldaten van Ezena aan de ketting gelegd. De beide jongens werden voor de koning geleid, die, onder de indruk van hun wijsheid, hen aan het hof aanstelde als secretaris en thesaurier. De koning nam later ook hun geloof aan. Na diens dood trok Frumentius naar Alexandrië waar hij de patriarch, Athanasius, verzocht om een bisschop voor de vele christenen in Axum. Waarop Athanasius prompt Frumentius uitverkoos en deze, als eerste bisschop van Ethiopië, naar Axum terugkeerde.
Uit dit verhaal komt naar voren dat Ethiopië, anders dan Egypte, van bovenaf gekerstend is. Als Ethiopië door het oprukken van de Islam vanaf de zevende eeuw bijna volkomen geïsoleerd raakt van de rest van de christelijke wereld, zijn het echter de kloosterlingen die het christendom voor een ondergang behoeden. Voor het behoud van de orthodoxie, de ontwikkeling van de theologie, de verspreiding van liturgische geschriften, de stichting van leken en de opleiding van bisschoppen en hoge geestelijken zijn de kloosters in Ethiopië (en Egypte) van een niet te onderschatten belang geweest.
Een eigenaardigheid van het Ethiopisch christendom is de plaats die het oude testament in hun godsdienstige beleving inneemt. Meer dan enig andere christelijke gemeenschap, beschouwen de Ethiopische christenen zich als erfgenamen van het oude Israël. Ethiopiërs en Joden zijn verre verwanten van elkaar. Rond het jaar 1000 v.Chr. staken Semitische volken uit het zuiden van Arabië de Rode Zee over, drongen Ethiopië binnen en vestigden zich in het noordelijke bergland. Uit de vermenging met de lokale bevolking kwam het koninkrijk Axum voort, waarvan het centrum in de hooglanden van Tigré en Eritrea gelegen was. Taal (het Ge’ez) en cultuur bleven overwegend Semitisch, ook nadat Axum onder koning Ezena een christelijk rijk werd.
In de 11-12e eeuw werd het land geregeerd door een koningshuis van een andere stam. Eind 13e eeuw herstelde koning Jekuno Amlak de oude Semitische dynastie der Solomonieden. De Solomonieden claimden dat hun stamboom teruggaat tot het bezoek van de koningin van Sheba aan koning Salomon. Uit dit treffen zou een zoon geboren zijn, Menelik geheten, die aan het hof van zijn vader werd opgevoed, totdat Menelik de Ark van het Verbond (Ethiopisch: Tabot) uit de tempel stal en deze, achtervolgd door troepen van zijn vader, veilig naar Ethiopië overbracht. Sinds die tijd worden de stenen tafels van Mozes bewaard in de Zionkerk te Axum en in navolging hiervan staat in het centrum van iedere Ethiopische kerk een kopie van de Tabot (een of meerdere steentabletten in een houten kist). Nog andere tradities verbinden Ethiopië met Israël. Ethiopische christenen vieren de zondag zowel als de sabbat, maken onderscheid tussen rein en onrein voedsel en besnijden jongetjes acht dagen na hun geboorte.
De Ethiopische kerk kent bijzondere tradities die ten dele bewaard zijn gebleven vanwege het langdurige isolement waarin zij verkeerde. Uitgezonderd een kortstondige liaison met de Portugezen, waren er tot diep in de 19e eeuw slechts sporadisch contacten met andere christelijke gemeenschappen. Het contact met Alexandrië hielp hier weinig aan, want ook de Kopten waren onder de islam van de rest van de christelijke wereld afgesloten. Het grote verschil met hun noordelijke geloofsgenoten was echter dat de Ethiopische christenen geen minderheid vormden, maar onafgebroken de macht voerden over het enige Afrikaanse rijk dat niet door westerse mogendheden werd gekoloniseerd. De reputatie van dit onafhankelijke christelijke, Afrikaanse rijk kreeg een hoogst opmerkelijk vervolg in de Rastabeweging, vernoemd naar Ras-Tafari, de geboortenaam keizer Haile Selassie, die door de Jamaicanen werd aangezien als de verlosser uit het beloofde land.
Het huidige aantal orthodox-christelijke Ethiopiërs wordt geschat op circa 30 miljoen, ongeveer de helft van de bevolking van het land. De Ethiopiërs die in Nederland verblijven zijn veelal vluchtelingen die vaak in niet al te beste economische omstandigheden leven. Een kerkgebouw kunnen zij (nog) niet bekostigen, voor de erediensten komen zij samen in huizen of maken zij gebruik van de kerken van andere gezindten.
Ethiopische kunst
Het isolement van de Ethiopische kerk heeft ook de kunst die zij heeft voortgebracht diepgaand beïnvloed. De renaissance met haar streven naar een realistische weergave van mens en natuur, is lange tijd aan de Ethiopische kunst voorbijgegaan. De wandschilderingen en ikonen ontlenen hun aantrekkingskracht veeleer aan het kontrastrijke kleurgebruik en de eenvoudige, primitieve figuren met hun grote ogen. Jezus, Maria, heiligen en gelovigen worden overwegend frontaal voorgesteld, terwijl van de schurken, vijanden en duivels slechts de helft zichtbaar is. In Ethiopië is de verering van Maria bijzonder groot en zij wordt dan ook met Christus op iedere ikoon afgebeeld, vaak in gezelschap van de heilige Joris en de engelen Michaël en Gabriël.
Bijzonder zijn ook de Ethiopische processie- en handkruizen, waarin soms een christelijk kruis in een Davidster verweven is! De kruizen zijn samen met manuscripten en ikonen gedurende de laatste honderd jaar in grote getale door westerlingen verworven en al dan niet legaal het land uitgevoerd. Op een aantal van deze handschriften en iconen is de vlucht naar Egypte weergeven. Op de ikoon uit München is de vlucht in drie scenes opgedeeld. Links onder verbeeldt de Heilige Familie in het gezelschap Salomé, rechtsboven en midden de aankomst bij Hermopolis. De aandacht voor de Vlucht in Ethiopische kunst vormt eens te meer het bewijs van de bijzondere banden tussen de christenen in het Noord-Oosten van Afrika.