Henk Roos
Athos is sinds de 9e eeuw bekend om zijn kloosternederzettingen. Tijdens de laat-Byzantijnse periode (1261-1453) beleefde de Heilige Berg een bloeiperiode. Alle orthodoxe volken stichtten hier hun kloosters. Keizers zonden zelfs hun telgen voor een gedegen opleiding. De Turkse bezetting (1430-1912) eerbiedigde de soevereiniteit van de monnikenrepubliek.
Lang geleden waren er meer dan 40 kloosters met 40.000 monniken, nu zijn er nog 20 kloosters, die ongeveer 2000 monniken herbergen. De laatste jaren komen er weer monniken bij, waarschijnlijk door de toenemende belangstelling voor het contemplatieve in een vercommercialiseerde wereld.
Gezien vanuit kunsthistorisch oogpunt is Athos een ongelofelijke schatkamer. Alle vormen van Byzantijnse kunst zijn hier in overvloed te vinden: architectuur, schilderkunst, reliëfs, en manuscripten, zoals de zogenaamde chrysobullen, verordeningen van de Byzantijnse keizer, voorzien van zijn gouden zegel. Het aantal ikonen dat in de kloosters bewaard wordt is ongeveer twintig duizend. Een klein gedeelte daarvan werd in 1997 ge’xposeerd in Thessaloniki, in dat jaar Culturele Hoofdstad van Europa. In het Byzantijns Museum werden de ‘Treasures of Mount Athos’ voor het eerst in de geschiedenis buiten Athos getoond. ‘Dat zou ik ook wel eens willen zien’ moet ik destijds tegen mijn geliefde gezegd hebben. Twee jaar later, tijdens het ontbijt op mijn vijftigste verjaardag, werd ik verwend met een ‘bon voor een vliegticket Schiphol-Thessaloniki, vertrek mei 1999′. Fantastisch! Een trip naar de treasures op locatie, naar de Byzantijnse architectuur en de grofweg honderdduizend vierkante meters fresco’s in de kloosters! En de ontmoeting met de ikonen tijdens de liturgie in het eigen heiligdom is toch wezenlijk anders dan in het museum.
In januari begon ik met de voorbereidingen voor mijn bezoek aan Athos. Ik telefoneerde met Pieter Masmeier, die al vele malen op het schiereiland is rondgetrokken. In Eikonikon hebben we al eens een impressie van zijn reizen kunnen lezen. Pieter gaf mij waardevolle praktische tips. In februari kwam ik telefonisch in contact met Stefanos Canellis, hoofd van het Pilgrims Bureau in Thessaloniki. Hij hielp mij hartelijk en snel. ‘I have made the reservation for Thursday the 6th of May 1999, as the day of your entrance to visit the Holy Mount Athos. While taking photographs is permitted, the use of video and movie cameras is strictly forbidden.’.
Toen moest ik nog met de directie van mijn school gaan praten. Mijn bezoek zou voor een dag net buiten de mei-vakantie gaan vallen. Gelukkig viel daar onder de noemer ‘studiedag’ een mouw aan te passen.
De toegang tot Athos is niet gemakkelijk te verkrijgen. Er zijn allerlei beperkingen. Om te beginnen: Athos is het enige gebied ter wereld waar geen vrouw, zelfs geen dier van het vrouwelijk geslacht een voet mag zetten. De reden hiervoor is terug te vinden in een oud verhaal. De Maagd Maria werd tijdens een reis met de apostel Johannes naar Cyprus door een storm gedwongen op Athos te landen. Zij heeft toen de daar vereerde heidense godinnen Artemis en Aphrodite uitgebannen met de woorden: ‘Dit is voortaan mijn tuin en geen enkele andere vrouw zal hier ooit een voet zetten.’
Volgens een edict van 1060 (het abaton) van de Byzantijnse keizer Constantijn IX Monomachus werd het verblijf van alle vrouwen, ‘baardlozen’, en vrouwelijke huisdieren verboden. En dat verbod is nog steeds van kracht.
Ook als man word je slechts toegelaten als je aannemelijk kunt maken dat je serieus religieus of wetenschappelijk bent geïnteresseerd. Per dag mogen er maximaal tien niet-Grieken het schiereiland binnengaan. Van de toegelaten pelgrims wordt wel aangepast gedrag verwacht: zo is het niet gewenst om in korte broek of korte mouwen rond te lopen.
Er zijn voor deze beperkingen wel begrijpelijke redenen: men probeert een stroom van toeristen te voorkomen, ook om al te grote druk op de verplichte gastvrijheid van de kloosters te vermijden. Men wil het comtemplatieve leven van de monniken niet verstoord zien. Niet voor niets betekent het Griekse woord voor monnik monachos ‘hij die zich afzondert’.
Sinds de 11e eeuw is Athos officieel bekend als Hagion Oros, de Heilige Berg. Er zijn sinds die tijd nogal wat kwalificaties bijgekomen: Berg der Stilte, Tuin van de Heilige Maagd, Bolwerk en Acropolis van de Orthodoxie, Vaticaan van de Oriënt, Mekka van het orthodoxe Oosten, ’s werelds oudste democratie, het mooiste landschap van Griekenland en voorsmaak van het paradijs.’De oudste en meest kostelijke varianten der vroegst-christelijke begeestering kunnen daar heden ten dage nog worden beleefd.’
Pieter Masmeier raadde me aan om gebruik te maken van de landkaart van Reinhold Zwerger. Ik schreef een briefje naar Wenen en korte tijd later ontving ik zijn zeer gedetailleerde kaart. Heel nauwkeurig zijn de hoogtelijnen hierop aangegeven. Met de hand heeft Zwerger in rode inkt de laatste wijzigingen aangegeven zodat je precies kunt zien welk voetpad ‘sehr verwachsen’ is. In het begeleidende boekje geeft de pionier nog een aantal adviezen: ‘Probeer je niet aan een strak programma te houden. Laat je leiden door de omstandigheden ter plaatse. Hoe minder bagage je meeneemt, hoe vrijer je je zult voelen. Wees niet bezorgd dat je honger zult krijgen. Een korst brood is altijd wel te vinden. Wat betreft de dieren op Athos zijn alleen de giftige slangen gevaarlijk. Het is daarom af te raden om onder de blote hemel te gaan slapen. Voor zover bekend is nog nooit een mens aangevallen door de op Athos levende wolven; lastdieren zijn wel eens door wolven verwond. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het in stand houden van de overwoekerde paden zou je een snoeischaar en een paar werkhandschoenen mee kunnen nemen. Tegen het einde van je pelgrimage heb je dan nog een nuttig geschenk voor een ijverige monnik.’
Toen Kees ervan hoorde dat ik van plan was naar Athos te gaan vroeg hij me onmiddellijk om een verslag voor Eikonikon te schrijven. Na thuiskomst schreef Kees mij een briefje met één woord: ‘En???’
Thessaloniki, dinsdag 4 mei 1999
Zo zit ik dan nu te schrijven op m’n bed in kamer 106 van Hotel Tourist. Midden in het oude Thessaloniki, eeuwen geleden de tweede stad van het Byzantijnse rijk. Ik heb net even naar huis gebeld om te melden dat ik een goede reis heb gehad, al vertrok vlucht 154 van Olympic Airways met enige vertraging, waarschijnlijk door de bombardementen op Servië. Een medepassagier wist te vertellen dat je in Thessaloniki de bommen op de Balkan kon horen vallen. Tegen 18.00 uur plaatselijke tijd, landden we op vliegveld Makedonia. Nog snel eigenlijk wanneer je bedenkt dat we een omtrekkende beweging hebben moeten maken: Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Roemeni’, Bulgarije, Macedonië.
Uit de overal opgeplakte affiches hier in de stad blijkt de solidariteit van de Grieken met Servië. Ik ga naar de 5e eeuwse Agios Dimitrios, de grootste kerk van Griekenland. Hier ben ik om 20.00 uur (hier 21.00) twee minuten stil. Het is vandaag 4 mei, de 42e dag van de Navo-bombardementen. De dood woont nu in Servië, de heroïsche, laffe, domme, afschuwelijke, definitieve dood. (Srbljanovic).
5 mei, Thessaloniki
Vanmorgen word ik verwacht in de Pilgrim Office. Om half tien schud ik meneer Canellis de hand. Hij geeft mij de permit voor Athos. De permit is geldig voor vier overnachtingen, in vier verschillende kloosters. Zorg dat je er voor zonsondergang bent, want dan gaat de poort op slot.
Tijd voor sightseeing. Na enig zoeken kom ik bij het kerkje Nicholas Orphanos. Een heel klein kerkje uit de 4e eeuw, met fresco’s uit de 14e eeuw, vooral over het leven, de vita van Nikolaas van Myra, de wonderdoener, de populaire schutspatroon der zeevarenden. Vroeger was hier ook een klooster. Het kerkje ligt afgezonderd van het stadsgewoel. Het is hier heel stil. Slechts wat schildpadjes scharrelen rond het gebouwtje.
Ik klim omhoog naar de oude stadsmuur. Daar heb je een schitterend uitzicht over de stad. Rond het middaguur verhuis ik naar hotel Akropol (Dr.5000), idee van Lonely Planet Guide. Daar lig ik nu op één van m’n twee éénpersoonsbedden. De deur naar m’n balkon staat open. Lekker. Het weer is beter dan gisteren. Ik ga er zo weer op uit: overdadig lunchen.
In de Molho Bookshop koop ik ‘Athos, The Holy Mountain’, van Sydney Loch. Deze Loch, een Schotse avonturier, vestigde zich in 1928 in de Prosphori-toren in Ouranopolis, op de grens met de monnikenrepubliek. Loch was protestant en het is dus wel opmerkelijk dat zijn boek over Athos een standaardwerk is geworden. Het werd voor het eerst gepubliceerd in 1957 door de Molho Bookshop, kort na de dood van de auteur. Bij het uitwerken van mijn dagboekaantekeningen heb ik veel gehad aan zijn beschrijvingen. Hier en daar heb er ik, gecursiveerd, gedeeltes uit overgenomen. (*Zie, ook voor andere gebruikte boeken de literatuuropgave.)
Vanmiddag ga ik nog een keer kijken in de grote Dimitrioskerk. Ik loop mee met een groep Duitsers die met een gids de trap afgaan naar de crypte. Hier zou Dimitrios in het Romeinse badhuis de marteldood hebben gevonden. Dimitrios is de schutspatroon van de stad, bovendien van heel Griekenland. Ten tijde van keizer Galerius was hij een enthousiast aanhanger van het nieuwe geloof. Hij verkondigde Gods woord in de badhuizen waar veel Romeinse officieren kwamen. In 303 liet de officier van de wacht hem gevangennemen en met een lans doorboren. Hij rust in de kerk in een zilveren sarcofaag.
Verder bezoek ik vanmiddag nog de kerk van de Agia Sophia (8e eeuw) en de Acheiropietos, een mooi voorbeeld van een vroeg-christelijke basiliek. Het is tijd voor de vesper. Met mij erbij zijn er tien mensen in deze grote oeroude kerk. Wanneer tijdens de liturgie wordt gezongen merk je toch wel dat het een handicap is wanneer je de Griekse taal niet beheerst. Het enige wat je af en toe verstaat is: kyrie eleison.
6 mei, naar Athos
Ze zijn me vanmorgen vergeten te wekken maar gelukkig deed m’n eigen wekkertje het wel. Om 5.00 uur sta ik in’t pikkedonker midden in de desolate stad bij de bushalte met m’n rugzak op de stoep en m’n ziel onder m’n arm. Vandaag ga ik het seculiere verruilen voor het monastieke. In wat voor monnikencel zal ik vannacht verzeild raken? De brede straat waar ik nu in gedachten verzonken sta is de Egnatia. Een gek idee dat deze weg reeds in de oudheid bestond. De legendarische route verbond Constantinopel met Rome. Na twintig minuten wachten komt mijn bus 10.
Vanaf busstation Karakassi vertrekt om 6.00 uur de bus naar Ouranopolis. Ik zit nog maar net in de bus en het begint te stortregenen. We rijden door de Macedonische landstreek Chalkidiki naar de meest oostelijke landtong, Athos. Het schiereiland is ruim 45 kilometer lang, en 5 tot 10 kilometer breed.
Om 9.00 arriveren we in de grensplaats Ouranopolis. Het is nauwelijks licht geworden want het is zeer zwaar bewolkt, bovendien behoorlijk koud en winderig. Ik meld me bij het douanekantoortje. De beambten achter de balie bestuderen aandachtig mijn paspoort en mijn brief van de Pilgrim Office. Vroeger schijnt de controle hier strenger geweest te zijn. Ik heb me laten vertellen dat de aspirant pelgrim zich eerst in de broek moest laten kijken.
Na betaling van een tientje ontvang ik een fraaie diamonitirion, m’n verblijfspas. Het ziet er uit als een diploma en dat terwijl de beproeving nog moet beginnen.
Het papier verklaart plechtig dat de Heilige Epistasia, de regering van de monnikenberg, mij aanbeveelt in de gastvrijheid van de twintig Heilige en Eerwaardige Kloosters van de Heilige Berg Athos, met de opdracht mij ‘naast liefderijke ontvangst ook elke mogelijke gastvrijheid en verzorging te bieden’. Overigens zijn er enkele kloosters waar je vooraf telefonisch moet reserveren.
De veerpontachtige boot ziet er gelukkig zeewaardig uit. Ik neem een koffie en neem plaats tussen louter mannen. De laatste twee vrouwen verlieten de bus bij een strandje vlak voor Ouranopolis. Op het achterdek vind ik nog een stoel. Langzaam verdwijnt de Prosphori-toren uit het zicht. Na een tijdje varen leggen we aan bij de eerste skite, een soort monnikendorp. Een aantal monniken stapt op de boot. Achtereenvolgens leggen we aan bij de kloosters Dochiariou, Xenofontos en Panteleïmonos.
‘Het klooster Panteleimon strekt zich uit van de kust tot de beboste heuvels erachter. Muren, bemoste daken, groene koepels, en de gouden kruisen van meer dan dertig kerken en kapellen. Dit grootste van alle twintig kloosters was rond 1900 het onderdak voor bijna 2000 monniken; er waren zeer veel arbeiders in dienst; het klooster bood gastvrijheid aan zeer veel pelgrims. Tegenwoordig zie je er nog maar een handvol grijsaards.’
Rond het middaguur bereiken we het haventje van Dafni. Er staat een oude bus te wachten, maar die is onmiddellijk afgeladen vol. De bus is van Nederlandse origine, een afdankertje zo te zien. ’50 zitplaatsen’ staat er in ’t Nederlands op, maar ik schat dat er nu wel een man of zeventig ingepropt zijn. Ik neem een Griekse koffie en wacht op de dingen die komen gaan.
Dafni bestaat uit enkele winkeltjes, een postkantoor, pakhuizen, broederlijk naast een simpele herberg, en een politiepost waar bezoekers worden gecontroleerd.
Een uurtje later verschijnt er een bestelbusje. Ik word er als vijftiende pelgrim ingeperst. De tocht gaat steil omhoog. De weg is niet geplaveid en blubberig van de regen. Maar ’t gaat een stuk sneller dan de muildieren die we onderweg passeren. Het landschap is van een overweldigende ongerepte schoonheid. Eindeloze bossen bedekken de flanken van het schiereiland. Beneden in het ravijn zien we tussen de bomen door het grote Xiropotamou-klooster. Zelfs in dit busje krijgt iemand een telefoontje binnen op z’n GSM. Ook heel populair hier. Op m’n hoogtemeter lees ik af dat we klimmen tot 600 meter, daarna dalen we langs de oostelijke helling weer af tot 300 meter naar Karyes, de ‘hoofdstad’ van de monnikenrepubliek. Ik betaal de chauffeur 500 Drachmes en daar sta je dan. Ik besef dat ik in een andere wereld ben terechtgekomen. Hier is het laatste stukje van het eens zo machtige uitgestrekte Byzantijnse keizerrijk. Terwijl de rest van het verloren imperium in 1453 met de val van Constantinopel ineenstortte, is hier een klein stukje gespaard gebleven.
Het is alsof ik met de tijdmachine terug naar de Middeleeuwen ben gereisd. Hier wordt nog steeds vastgehouden aan de Juliaanse kalender, die in het westen al in de 16e eeuw is afgeschaft. Ik ben hier dus 13 dagen jonger dan ëin de wereldí. Ook de uren zijn anders: in de meeste kloosters wijst de klok de Byzantijnse tijd aan. Ik zal me moeten aanpassen aan een ander ritme. De nieuwe dag begint hier bij zonsondergang. Onthaasting is hier een onnodig begrip. Tot voor kort was het muildier hier het enige transportmiddel. In de paar dagen dat ik op Athos was heb ik bij elkaar vier automobielen gezien. Een verademing!
Het bouwvallige hoofdplaatsje groeide rondom de oudste kerk van Athos, het ruim duizend jaar oude Protaton, en het stadje lijkt groter dan het is, omdat het zich uitstrekt tussen de ravijnen in de omgeving. In de dorpsstraat vind je de werkplaatsjes van zadelmakers, kleer- en schoenmakers, die voor de kloosters werken, en een paar winkeltjes. Naast het Protaton verheft zich het ëregeringsgebouwí, het paleis van ‘de Heilige Gemeente’. In de omgeving liggen nog wat vervallen huisjes, maar ook goed onderhouden kellia (een soort monnikenboerderijen met kapelletje) en de konakia, de gezantschappen van de kloosters. Oorspronkelijk heette het stadje Messi, ‘het Midden’, vanwege de centrale ligging; maar aan het eind van de tiende eeuw kreeg het de naam Karyes, ‘Hazelaars’, dankzij de vele hazelnootboomgaarden.
In het begin van de tiende eeuw besloten de, over het gehele schiereiland levende, monniken een gemeenschappelijke ‘overste’, een Protos te kiezen, en aan hem, ondersteund door een groep oudere monniken, bestuursfuncties in handen te geven. Hier stichtte de Protos zijn kerk, het Protaton.
Ik bestijg de marmeren trappen van het paleis van de Heilige Epistasia om volgens de voorschriften mijn diamonitirion te tonen. Ik tref daar nog enkele pelgrims, en maak er kennis met twee Duitse heren. De Epistasia is een comité van vier gerespecteerde monniken, gekozen uit de Heilige Gemeente, dat het dagelijks bestuur van Athos uitoefent. Ieder van de vier leden bezit een vierde deel van het stempel dat mijn diamonitirion siert. Verder staat er een afbeelding op van de Heilige Berg, met erboven zwevend de Panhagia, de Heilige Maagd, die haar beschermende mantel uitgespreid houdt over haar tuin.
De controle van de verblijfspas blijkt een formaliteit. Ik zet mín rugzak in het enige eethuisje van ’t schiereiland en wandel naar de skite Agios Andreou. De poort zit op slot, straks om vier uur is het ‘bezoektijd’. Terug naar Karyes. Ook het Protaton is op slot. Ik treed in de voetsporen van Sydney Loch: ‘Ik begeef mij naar het Koutloumousiou-klooster, tien minuten verderop. De landweg slingert bergafwaarts, langs één van de hazelaarbossen waar Karyes zín naam aan heeft te danken.’
Waar komt de naam Koutloumousiou eigenlijk vandaan? De naamgeving van de meeste kloosters ligt in een grijs verleden. Vaak zijn er verschillende verklaringen voor de oude namen. Voor dit klooster is de betekenis duidelijk: het werd in de twaalfde eeuw gesticht door een Turkse prins, die tot het christendom werd bekeerd, uit de familie der Koutloumous.
Het klooster is gewijd aan de Verheerlijking van Christus op de berg Thabor.
Voor de toegangspoort van het klooster is een waterput die zorgt voor fris bronwater. Vanaf dit punt heb je een prachtig vergezicht tot de Egeïsche zee. Ik ga de poort binnen en kom op de binnenplaats. Opvallend is de dieprode katholikon, de kloosterkerk. Een aardige lekenbroeder, die wat Duits spreekt, komt me tegemoet en biedt me bij wijze van welkom een glaasje ouzo aan, een naar anijs smakend distillaat. Of ik ook koffie lust. Hij maakt een halfzoete Griekse koffie voor me klaar en zet er een glas water en wat loukoumi bij, een zoete lekkernij, bij ons beter bekend als Turks fruit. Dan komt de abt binnen. Hij keurt mín papieren, die blijken in orde. De regels worden hier op Athos nauwkeurig in acht genomen. Begrijpelijk, want elk klooster is een waar museum vol met geestelijke, historische en materiële schatten. De instandhouding van die Byzantijnse erfenis brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Daarom zit alles achter slot en grendel. De pelgrim wordt altijd door monniken vergezeld wanneer hij de kerk binnengaat of de kloosterschatten bezichtigt. De lekenbroeder wijst me mín kamer, twee trappen naar boven op de galerij. Het is een sobere tweepersoonscel, dus er komt misschien nog een pelgrim bij. ‘Om vijf uur kerk, om zes uur eten; niet roken, geen GSM, niet fotograferen’ voegt de lekenbroeder me toe in de deuropening.
Ik ga nog even terug naar de Russische skite van Andreas, een omvangrijk complex met een aantal imposante gebouwen. De architectuur van de facade doet denken aan een paleis. Vandaar de bijnaam ‘Serail’ zoals de skite in de volksmond ook wel heet. Er staan nog drie mannen te wachten, het blijken Nederlanders. Zij zijn gearriveerd vanuit het Vatopedi-klooster. één van hen is geograaf en in Vatopedi hebben ze het voorrecht gehad een zeer bijzondere codex te mogen bekijken: de ‘Geographik’ Huphegesisí van Ptolemeus, met 42 gekleurde landkaarten, de oudste kopie van deze atlas met het klassieke wereldbeeld.
We moeten nog even wachten tot de poort wordt geopend en we bekijken de enorme gevels. Het achterstallig onderhoud geeft een trieste aanblik.
Ondanks de grootsheid van dit complex is het geen klooster maar een skite, omdat de eeuwenoude wetten niet toestonden dat er buiten de twintig erkende, nog een klooster werd gevestigd.
Vroeger was hier een ikonenschool. Nu zorgen drie Russische monniken voor dit enorme complex. We worden ontvangen door één van hen, een stokoude grijsaard. Eens moeten hier zevenhonderd Russische monniken hebben gewoond in de kazerne-achtige gebouwen rondom de binnenhof. Daar staan nu de geruïneerde kerken en kapellen.
De oude monnik opent voor ons de hoofdkerk, waar, naast vele andere schatten, ook de relikwieën van de Heilige Andreas worden bewaard. Dit vervallen gebouw is een van de grootste kerken die er op Grieks grondgebied bestaan. Met haar groene koepels en gouden kruisen torent zij hoog boven deze desolate nederzetting uit. Architectonische schoonheid heeft dit gebouw niet. Ook de muurschilderingen en ikonen kunnen mij niet bekoren. Ze zijn geschilderd in de zoetelijk Russisch-Italiaanse stijl van de negentiende eeuw. De oude monnik in zín sleetse zwarte habijt leidt ons rond, stil, bijna zonder woorden. Achterin de kerk krijgen wij de schedel van de heilige Andreas te zien. De Russen vereren Andreas als hun speciale apostel. Zijn relieken zijn in 357 overgebracht naar Byzantium. Zijn schedel bevond zich sinds 1462 in Rome en is door paus Paulus VI teruggegeven aan de Orthodoxe Kerk.
Je vraagt je soms af wat je aanmoet met zulke relieken. Zou het allemaal echt zijn? Heel oud en heel legendarisch is het in ieder geval wel. En wanneer je dan de schedel van de apostel Andreas, de broer van Petrus, te zien krijgt, heb je toch het gevoel dat je in contact komt met de bron van het christelijk geloof.
Voor mij is het dan tijd om snel terug te gaan naar het klooster, want de vesper begint. En inderdaad, één van de tien monniken van Koutloumousiou slaat al op de semantron, een lange harde houten plank, een soort alarmpeddel. Driemaal loopt hij zo om de kloosterkerk. ‘Als een Noach roept hij ons op de geestelijke ark binnen te treden om aldus gered te worden van de vloed der zonden, waaronder de gehele wereld dreigt bedolven te worden’ (Theunissen). Het katholikon doet mij ook denken aan een tabernakel. Vooraan is de exo-narthex, gewoonlijk de plek voor de niet-orthodoxen. Dan volgt de eso-narthex of lite, een soort ‘voorhof’. Ik mag daar plaatsnemen in een zogenaamde stadisia. De zitbank is smal en vrij hoog aangebracht. Je legt je armen op de zijleuningen en zo houd je jezelf staand, hangend, zittend overeind. Ik kijk in de naos, ‘het heilige’, wanneer een monnik het ‘voorhangsel’ heeft weggetrokken. Ze steken kaarsen aan en lopen druk heen en weer. Er komen nog wat verlate orthodoxe pelgrims binnen. De abt zegt gebeden en brandt wierook. Dan hoor ik ze achter de ikonostase (templon), in het sanctuarium, ‘het heiligste’, de gezangen van de dag zingen. Wonderlijke muziek. Een tonenreeks die net afwijkt van wat wij in het westen gewend zijn. De stem van de voorzanger klinkt melancholiek, als een treurpsalm. Het doet exotisch, bijna Joods aan.
Om kwart voor zes wordt er aan de bel getrokken: een rondje van het klooster, etenstijd. Ik word – als niet-orthodox – apart neergezet, in de grote stenen keuken. Het stalen vaatwerk maakt het extra kil. Het menu: op een schaaltje liggen wat koude bloemkoolstrookjes in olie met een citroen; op een ander schaaltje een soort koude lasagna met kaas; een houten schaaltje met zes stukken oud brood; zout, een kan en mok met bronwater en een sinaasappel. In de trapeza (refter of eetzaal) naast mij zitten de orthodoxen. Door het van de tocht wapperende gordijn hoor ik dat één van de monniken – uiteraard in ’t Grieks – voorleest uit teksten van de oude kerkvaders, zoals gebruikelijk is. Zelfs wanneer het geen vastendag is, is het voedsel in de kloosters uiterst sober. Vlees eten is er in geen geval bij.
Koutloumousiou is een zogenaamd koinobitisch klooster.
In zo’n klooster is absolute gehoorzaamheid aan de hegoumenos, de abt, verschuldigd. Hij wordt voor het leven gekozen door een vergadering van alle monniken die minstens zes jaar in ’t klooster zijn. De kandidaat moet minstens 40 jaar zijn, en gestudeerd hebben. Spiritueel is hij de absolute leider, maar voor de administratieve leiding wordt hij bijgestaan door twee of drie vertrouwelingen (epitropi) die door alle monniken worden gekozen, of ook wel door enkele seniormonniken (gerontia). Het klooster zorgt voor de bezittingen, kleding, en voeding, en de maaltijden worden gemeenschappelijk gehouden. Tot voor kort waren er op Athos ook zogenaamde idiorhythmische kloosters. In zoín klooster was er meer persoonlijke vrijheid voor de monniken. Ze behielden hun persoonlijke eigendommen en aten in hun eigen cel, vaak een woning met twee of drie kamers. De koinobitische gemeenschap is dus strenger, een soort democratische dictatuur zou je kunnen zeggen. De nog jonge abt van Koutloumousiou komt op mij eerlijk gezegd vrij autoritair over. De twaalf monniken hebben maar te doen wat hij zegt en dat is heel wat, want er is veel werk te doen binnen en buiten de kloostermuren.
Na het eten ga ik naar mín kamer en schrijf in mín dagboek. Even later komt er een oude man de kamer binnen. Hij spreekt een beetje Duits en stelt zich voor als Jorro. Hij vertelt dat ie 73 is, afkomstig van het eiland Thassos en vroeger visser is geweest. Hij is erg geïnteresseerd in mín zaklampje. Of ik hem wil verkopen. Toch maar niet, die komt me nog wel van pas. Even later ligt Jorro al te knorren.
7 mei
Toen ik vanmorgen merkte dat Jorro – als Grieks orthodox – lekker bleef uitslapen, heb ik dat ook maar gedaan. Om half acht bedankt en afscheid genomen. Ik loop naar Karyes en zie bij het Protaton een twaalftal jonge Grieken staan.
Het Protaton is de hoofdkerk van Athos. Het sobere gebouw staat geïsoleerd op het centrale plein. Het is een van de oudst bewaarde monumenten van de Heilige Berg en heeft zijn huidige vorm gekregen in de tiende eeuw. Het is op Athos de enige kerk met een basilicavorm en dankt zijn grote faam aan de muurschilderingen die het interieur sieren.
De Grieken staan kennelijk te wachten op de monnik die er even later aankomt met de sleutel en ons door de bescheiden toegangspoort voorgaat in het betoverende interieur van deze kerk. Mijn medepelgrims blijken studenten te zijn, met hun docent. Helaas kan ik zijn uitleg niet verstaan maar ik ben blij dat ik nu in de gelegenheid ben het interieur te bekijken.
De kerk heeft buitengewoon fraaie muurschilderingen van de Macedonische school. Voor een deel zijn ze toegeschreven aan Emanuel Panselinos van Salonika, begin veertiende eeuw, wiens faam en invloed bijna al zijn werk heeft overleefd.
Inderdaad werd Panselinos reeds in zijn eigen tijd zeer geroemd. Hij werd beschouwd als een held, en zelfs hoger geacht dan legendarische asceten. Wat mijzelf betreft doet hij niet onder voor zijn westerse tijdgenoot Giotto. Over ëHeer Manouilí is weinig meer bekend dan dat hij afkomstig was uit Thessaloniki. Zijn werk, dat hier alle muren bedekt, staat vanzelfsprekend in de traditie, zelfs tot het klassieke Hellenisme, maar heeft toch een eigen stijl. Bijzonder treffend is de voorstelling van de ‘liggende Christus-Emmanuel’, zoals je die hier op Athos vaker aantreft in de naos, boven de ingang. De wat melancholieke blik in de ogen van de jongen is des te ontroerender, omdat tegenover Hem op de ikonostase een grote Crucifix is geplaatst.
Ons wordt zelfs toegestaan het sanctuarium achter het templon binnen te gaan. Daar zie ik de legendarische Axion Esti, een thaumaturgische, ëwonderdoendeí ikoon, daterend uit de tiende eeuw. De Moeder Gods is voorgesteld met het Jezuskind op de rechterarm. Het gelaat van Moeder en Kind is nog maar vaag zichtbaar, door eeuwenlange bewieroking en kaarsengloed zijn de kleuren verdonkerd. De rest van de schildering is verborgen onder een rijk versierd zilveren beslag, waarop de kleding in reliëf is afgebeeld.
Elk jaar in de week voor Pasen wordt deze ikoon in de naos, het schip, van de kerk geplaatst, voor het ceremoniÎle bezoek aan Koutloumousiou. De indrukwekkende processie zet zich in beweging op Paasmaandag na de liturgie, geleid door een monnik met een semantron, een priester met het kruis en dragers van kaarsen op manshoge kandelaars. Politie-agenten dragen de nationale vlag, en deze majestueus stappende mannen worden gevolgd door een menigte geestelijken in vol ornaat en monniken in hun zwarte habijt, zich een weg banend door de nauwe straat, de ikoon van de Axion Estin meedragend onder een sierlijk baldakijn.
Koffie in ’t restaurantje. In het postkantoortje koop ik een telefoonkaart en zo sta ik om 9.00 uur met Lia te bellen.
Naast het postkantoor staat het huisje waar eens Dionysios van Fourna moet hebben gewoond. Deze Dionysios, de ëzeer eerwaarde onder monniken en meesterschildersí zoals hij door zijn tijdgenoten in het begin van de 18e eeuw wordt genoemd, is vooral beroemd als de auteur van de Hermeneia, het schildershandboek. Zelf duidt hij zich aan als ëde onwaardigste aller schildersí en zegt hij slechts de raad op te volgen van zijn voorganger Panselinos. Waarschijnlijk heeft hij ook gebruik gemaakt van het schildersboek van de 17e eeuwse monnik Daniel van het Chilandar-klooster.
Door op de heerlijke geur af te gaan vind ik de enige bakkerij van Karyes. Direct uit de oven kan ik een paar pasteitjes kopen. Dat wordt mijn lunch voor vandaag. Tegen half tien vertrek ik te voet naar Stavronikita. Ik zal wel zien of daar een boot aanlegt die mij naar de Grote Lavra kan brengen.
Gebruikte literatuur:
Sydney Loch: ATHOS The Holy Mountain / Librairie Molho, Thessaloniki, 1957/1974
Dr.W.P.Theunissen: OP DE HEILIGE BERG ATHOS Servire, 1965
Y.Theotokas: REISVERSLAG VAN ATHOS Styx, (1960)1990
Lonely Planet Guide Greece
A PILGRIMíS GUIDE Vatopaidi 1993
R.Zwerger: Wege am ATHOS, Wien, 1996/1998
S.Kadas: MOUNT ATHOS Ekdotike Athenon S.A. Athene, 1997
Vanmorgen om half tien heb ik Karyes verlaten en nu ben ik onderweg naar Stavronikita.
De schoonheid van het landschap is overweldigend. Wanneer je even buiten het terrein van de kloosters komt is de natuur vrijwel ongerept, afgezien van de door de pelgrims ingesleten paden, vaak niet meer dan twee voeten breed. Vogels zingen, bloemen en wilde kruiden geuren. Een heerlijk gevoel van vrijheid. Het weer wordt langzamerhand beter. De plassen regenwater drogen op in de sterker wordende zonnewarmte. Plotseling ontvouwt zich voor mij een adembenemend panorama. In de verte het blauw van de Egeïsche zee, en rechts zie ik voor ’t eerst de Athos, de Heilige Berg. Na ruim een uur zie ik aan de kust Stavronikita liggen. Het klooster is niet groot, het kleinste van de twintig op dit schiereiland. Het compacte gebouw doet door de hoekige toren met de opvallende kantelen denken aan een ridderburcht. Ik word ontvangen door de archontaris, de gastenmeester, belast met de ontvangst en de verzorging van de gasten. Op dit uur van de dag is het heel stil in het klooster. De meeste monniken rusten nu, na de urenlange erediensten van de nacht en de ochtend.
De monniken hier op Athos leven zeer ascetisch. Ze werken hard, slapen weinig, eten weinig en zijn de meeste tijd in gebed. Gezamenlijk met de andere broeders tijdens de diensten, die het grootste deel van de nacht en heel wat uren van de dag in beslag nemen, ofwel alleen in de cel. In zijn persoonlijke meditatie houdt de monnik zijn geest gericht op ‘de reiniging van zijn hart’. De meest volkomen methode van de Orthodoxe traditie is het ‘innerlijk gebed’ van de Hesychasten uit de Byzantijnse tijd, gevormd door de bede: ‘Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm u over mij’.
De archontaris biedt mij een schaaltje loukoumi aan en een glas water, fris water uit de eigen bron, ‘het allerbeste geschenk van God’. Dan gaan we naar de kerk. Het kleine katholikon is gewijd aan St. Nikolaas. De monumentale muurschilderingen zijn halverwege de zestiende eeuw vervaardigd door Theophanes, de stichter van de z.g. Kretenzische School.
Heel beroemd is de ikoon van ‘de Heilige Nikolaas van de oester’, een mozaïek-ikoon uit de 11e (?) eeuw, in 1589 opgevist uit de zee, met een oester in het voorhoofd van de heilige (foto boven). De godvruchtigen beschouwen de kloof waar de oester heeft vastgezeten als het werk van een ikonoclast, die de beeltenis zou hebben geslagen alvorens de ikoon in zee te werpen. Eén van de schelpen van de oesters wordt vereerd bij de relikwieën, de andere schelp is lang geleden naar Rusland gestuurd.
Er gaan vandaag nog geen boten langs de oostkust. Wij zullen Nikolaas, beschermheilige der zeevarenden, niet verzoeken. De branding is te heftig. Ik besluit verder te lopen naar Pantokratorus. Het pad loopt omhoog langs de rotsige kust. Beneden dondert de zee op de flanken van de berg. Na een uurtje lopen zie ik het klooster van Pantokrator liggen op een in zee uitstekende bergkam. De noordoostenwind doet de golven hoog opspatten. In de luwte achter de kloostermuren liggen de akkers. Aangekomen bij de muur tref ik een andere pelgrim aan die daar zit uit te rusten. Het is een Sloween en hij heet Janes. We wisselen onze looptijden uit. Hij komt vanaf Vatopedi, zo’n drie uur lopen. Dat wordt dan mijn volgende pleisterplaats… Volgens Janes word je hier in Pantokrator niet toegelaten, want ze zijn te druk met restauraties. We hebben het over de oorlog op de Balkan. ‘De Serven haatten ons Slowenen. En Amerika begrijpt er helemaal niets van: de Serven zullen nooit opgeven!’
Aan de andere kant van het complex blijk ik toch het klooster binnen te kunnen komen. Ik word ontvangen op de inmiddels bekende wijze door een aardige slungelige monnik, met een dun baardje, die behoorlijk Engels spreekt. Hij vertelt me over z’n kunstgeschiedenisstudie in Florence. In het katholikon laat hij me de zeer monumentale muurschilderingen zien. Ze zijn in de 14e eeuw gemaakt door Johannes de Kretenzer. Deze fresco’s zijn in de 19e eeuw overschilderd. Men is nu bezig met de restauratie. Hiervoor zijn specialisten van buiten Athos aangetrokken. Op de ikonostase zie ik prachtige nieuwe ikonen, duidelijk geïnspireerd op de oude. De monnik blijkt zelf de schilder te zijn. Samen met een oudere monnik heeft hij hier een eigen ‘studio’. Helaas kan hij op dit moment niet over de sleutel beschikken.
Ik ga de poort uit en blijf even staan mijmeren bij de zogenaamde kiosk. Buiten elk klooster, daar waar het uitzicht het mooist is, bevindt zich zo’n schaduwrijke estrade met houten banken. Ik kijk terug langs de grillige kust. In de verte ligt Stavronikita, en daarachter, vijftien kilometer zuidwaarts, torent de Athos boven het landschap uit. De top, ruim 2000 meter hoog, gehuld in nevelen. De hellingen zijn met sneeuwstrepen getekend.
Ik vervolg mijn tocht in noordelijke richting over de landweg, die steeds verder omhoog klimt. De zee ligt diep beneden me. De top van de Athos is nu helder te zien (foto onder: vooraan Pantokratoros, daar achter Stavronikita, in de verte de top van de Athos).
Na een half uur is de weg afgesloten voor voertuigen. De reden hiervoor wordt snel duidelijk: de grond onder mijn voeten lijkt elk moment in het ravijn te kunnen verdwijnen. Het pad wordt smaller en steeds moeilijker begaanbaar. Ik klauter omhoog tussen de muildiervijgen door. Dan klinken er bellen in de verte. Muildieren. Ik klim verder naar 300 meter. Tijd voor een hapje dadelkoek, een stuk halva en een flinke slok water. En dan zie ik daar beneden in de diepte Vatopedi aan de baai liggen.
Een afdaling van 300 meter. Het weer is zonniger en warmer geworden. Rond half vijf kom ik aan bij de poort. Ik meld me bij de portaris. Ik had van tevoren opgebeld en me aangemeld, maar pas voor de 10e mei. Het is echter geen probleem.
Dit klooster is volgens een legende reeds in de 4e eeuw gesticht door keizer Theodosius I, maar volgens de historici omstreeks 975. Ik ga door de imposante poort en kom in de ruime binnenhof. Wat een enorm complex!
De uit graniet en marmer opgetrokken kerk van de Annunciatie brengt je terug in de sfeer van de tiende eeuw. De huidige refter tegenover de kerk dateert uit de achttiende eeuw. Tussen deze twee gebouwen bevindt zich een bassin voor heilig water, de ‘phiale’, gewijd aan Johannes de Doper. De klokkentoren, 35 meter hoog, gebouwd in 1427, is heel indrukwekkend. In de achtergrond de monnikencellen uit de 17e en 18e eeuw. Vatopedi staat na de Megistis Lavras als tweede op de ranglijst van de Athos-kloosters.
Om vijf uur begint de vesper. Ik neem plaats in de narthex, naast de twee Duitse heren die ik gisteren al had ontmoet in Karyes. De monniken zingen hier opvallend mooi. We zitten hier temidden van prachtige en zeer expressieve fresco’s. Ze dateren uit 1312. Tegen zessen gaan we naar de trapeza, zoals de refter hier wordt genoemd. Zo groot als een kerk, met een lengte- en een dwarsschip. In dat dwarsschip zitten de monniken, 78 in getal. De meeste van hen zijn afkomstig van Cyprus. Er zijn ongeveer evenveel veel gasten schat ik. We zitten aan hoefijzervormige marmeren tafels, met zo’n acht man bij elkaar. Er wordt niet geconverseerd, want een monnik, de anagnostis, leest voor vanaf een soort preekstoel. Zo hebben alle kloosterlingen hier hun specifieke taak. De trapezaris is verantwoordelijk voor het klaarzetten van het eten. Vandaag bestaat het menu uit: goeie aardappelen, niet te koud, droog brood, olijven, water, knoflooksaus, appel, blad sla. De maaltijd duurt niet lang. Eerst gaan de monniken de zaal uit. Een indrukwekkend aantal. Zes jaar geleden waren er nog maar 40. Bij de uitgang staat, roerloos als een ‘living statue’, één van de vaders met een zegenend handgebaar. De gemiddelde leeftijd van de monniken valt mij mee. Ik tel niet meer dan tien vaders met lange grijze baarden. De mensen gaan weer de kerk in voor een rondleiding.
We mogen nu de naos betreden. Enkele monniken scharrelen nog rond bij de ikonostase die rijk is versierd met houtsnijwerk en bladgoud. Het licht van buiten is net voldoende om de rijkdom van de muurschilderingen van de Macedonische school te kunnen zien.
De bemataris is belast met de zorg voor de relieken. Bekleed met liturgische gewaden haalt hij, onder voortdurend hardop bidden, de relikwieën achter de ikonostase vandaan.
De twee Duitsers, een jonge Pool en ik krijgen uitleg in ’t Engels van een monnik, oorspronkelijk Amerikaan. Hij ver-telt ons dat hij eerst Rooms Katholiek priester was, toen Oud-Katholiek is geworden, en uiteindelijk zijn bestemming vond hier in Vatopedi. Hij laat ons de kostbare relieken van het klooster zien.
De grootste schat van dit huis is een stuk van de gordel van de Heilige Maagd, dat aan het klooster werd geschonken door Lazar I Hrebljanovich, die in de veertiende eeuw over Servië regeerde, een roodbruine band van kamelenhaar, waarvan men zegt dat keizerin Pulcheria het gouddraad erdoorheen heeft geweven, en er de parels op heeft genaaid.
De gordel van de Moeder Gods wordt bewaard in een zwaar vergulde reliekschrijn. Eén van de legenden verhaalt, dat Maria vóór haar tenhemelopneming haar gordel aan de apostel Thomas gaf. Later kwam die terecht in het keizerlijk paleis te Constantinopel en werd via Bulgarije aan het Vatopediou-klooster geschonken.
We zien ook de kruisrelikwie en de schedels van Johannes Chrysostomos en Gregorius van Nazianze en een armbot van Andreas. Het oor van Chrysostomos zit er nog aan… Vol overtuiging vertelt onze Amerikaan de sterke verhalen over de wonderdoende Maria-ikonen, bij elkaar wel acht in getal. De bekendste zijn de Vimatarissa, de Paramythia en de Esphagmeni. Deze laatste is een zogenaamde ‘geslagen ikoon’. Wellicht hebben deze panelen hun beschadigingen te danken aan sabelhouwen die er in tijden van verwarring en ikonoklasme op zijn aangebracht. Maar op Athos worden andere legenden verteld. Zo gaat er over de Esphigmeni het volgende verhaal: Een monnik was belast met het schoonhouden van de kerk. Hij moest de olielampen vullen, de deuren openen en sluiten. Door al die bezigheden kwam hij vaak te laat in de eetzaal en de monnik die daar de leiding had maakte hierover telkens opmerkingen. Op een dag was hij zo laat in de eetzaal dat hij geen stuk brood meer kon krijgen. Moest hij maar op tijd komen. Dit griefde de monnik zo erg, dat hij scheldend terugging naar de kerk. In woede stak hij het mes, waarmee hij de was van de kaarsenhouders schraapte, in de wang van de glimlachende Moeder Gods. Op datzelfde moment begon een donkerrode bloedstreep uit de wond te vloeien. Het gelaat van de Theotokos werd bleek en de ogen verstarden. De andere monniken vonden de ongelukkige voor de ikoon, blind, lam en doodsbang. Drie jaar lang heeft de monnik boete gedaan voor zijn misstap. Uiteindelijk vergaf Maria hem en kreeg hij zijn gezichtsvermogen terug. Alleen zijn hand, die het mes had durven opheffen, is lam gebleven. Na de dood van de monnik bewaarde men die hand in een schrijn en plaatste die voor de wonderikoon.
In het poortgebouw van het klooster is er een heuse winkel. Je kunt er boeken kopen, afbeeldingen van ikonen, en zelfs cassettebandjes met opnamen van het koor.
Ik overnacht op een slaapzaal waar nog drie jonge novicen uit zuidoost Polen zijn ondergebracht. Ze spreken goed Russisch en zo kan ik een beetje met ze communiceren… Eén van hen kent vader Onoufry, priester van de Russisch Orthodoxe gemeente in Groningen! De drie mogen twee weken op Athos blijven. Kennelijk nemen ze de vermaning van de apostel Paulus in de brief aan de gemeente van Thessaloniki ‘bidt zonder ophouden’ zeer serieus: om de beurt lezen ze een stuk uit een Russisch Orthodox gebedenboek. Ikzelf krijg ook een leesbeurt. Buigend voor de ikoon gaan ze zeker een uur door. Eén van hen knoopt er nog een half uur achteraan. Dan gaat het licht uit.
8 Mei
Goed geslapen. Moet ook wel als je vijf uur met bijna 15 kilo op en neer hebt gelopen over slecht begaanbare paden. De eerste klop op de deur is om 4.00 uur. Ik ga er ‘pas’ bij de tweede klop om 5.30 uur uit. De kerkdienst is dan al anderhalf uur bezig. Heel raar hoor, voor dag en dauw met een heldere maan aan de hemel zo’n door kaarslicht verlichte kerk binnen te gaan. Ik mag deze keer plaatsnemen in de naos, vlak tegenover ‘De Gastvrijheid van Abraham’, een bijzondere Triniteitsikoon, aangebracht tegen de zware zuidoost-pijler van het katholikon. Deze grote ikoon dateert uit de tweede helft van de 14e eeuw. Het verhaal van het bezoek van de drie engelen aan Abraham is hier voorgesteld op de oude manier, zoals die ook te zien is op het 5e eeuwse mozaïek in de Santa Maria Maggiore te Rome. De engelen zitten aan tafel terwijl ze worden bediend door Abraham en Sara.
Inmiddels gaan de lezingen en de troparia (gezongen gebeden) eindeloos door. Beurtelings in het linkerkoor en het rechterkoor wordt er ‘gezonglezen’. Steeds op een door andere monniken gezongen wisselende lage grondtoon. De jonge voorzanger is onmiskenbaar een inspirerend muzikaal talent. De koorzang van Vatopedi is beroemd. Je kunt horen dat deze muziek via Cyprus uit het Middenoosten is gekomen. De eerste christenen brachten met hun nieuwe geloof de Joodse melodieën mee. Er wordt gebruik gemaakt van de klassieke kerktoonladders en van de z.g. ‘reine’ intervallen. De orthodoxe kerkmuziek is puur vocaal. De enige andere muziek is het gewierookrinkel. Tegen het eind van de viering komen de monniken om de beurt een relikwie vereren en de ikonen kussen. Daarna mogen de leken.
Gastvrijheid van Abraham
philoxenia
aan het einde van deze nacht
in dit klooster
genodigd voor deze ikoon
oog in oog
met zeven eeuwen aanwezigheid
geen suggestie van aardse ruimte
wel perspectief
wel doorzicht
zicht op het huis van de Heer
ga dan niet aan uw knecht voorbij
achter mij de wereld en vijftig jaren
voor mij het heden en de toekomst
een venster op de eeuwigheid
in dit katholikon
ervaar ik de gastvrijheid
ik heb Abraham gezien
Rond half zeven staan we buiten. De zon is al op, maar het is nog koud. De Polen en de Duitsers zijn al vertrokken. Tegen zeven uur verspreidt men zich over een aantal kapellen en viert men verder. Ik hang in een kloosterstoel en hoor het bijna Tibetaans aandoende monnikengezang aan. Er zijn in deze kleine kapel van de katholikon zo’n zeven monniken en vier leken. Elke monnik doet wel iets. Een gebed, een credo, een lezing, een troparion, een kaars, een gordijn, wierook, enz. Dan is daar het mysterie van de eucharistie. Tegen acht uur staan we weer buiten. Nog even staan we te kleumen in de kille ochtendbries, en dan is het tijd voor wat de monniken de lunch noemen. Kan ik me voorstellen wanneer je er al zo’n vijf uur op hebt zitten. Een soort pilaf! Brood, een appel en een ei, zure room, wijn en water en tot slot een heerlijk mengsel met gemalen noten. Ik ga nog even in de kerk kijken. Ik vraag aan een monnik of het mogelijk is de beroemde ikonen van Demetrios en Georgios en de twee Pantocrators, allen van omstreeks 1300, te mogen zien. Ze zijn apart opgeborgen in een afgesloten kamer. Alleen de Pantocrator, het grootste paneel van de vier, is misschien te regelen. Ik mag met de thesavrophylax meelopen, die de sleutel onder z’n hoede heeft, meelopen naar een deftige ontvangstzaal, met pluchen kussens, voor speciale gelegenheden. Ik word alleen gelaten en sta voor de grote Pantocrator. Het paneel is samengesteld uit drie planken. Het is een strenge Christus, een boekrol in Zijn linkerhand. Een lang smal gezicht met scherpe gelaatstrekken.
Dan is het tijd om te gaan. Het is tegen tien uur als ik langs het strand mijn tocht begin. Het is weer klimmen over lege beekbeddingen. De granieten berg is voor een groot deel bedekt door ongerept oerwoud. Er schijnen hier vele soorten bomen en planten voor te komen. Zo heb ik gelezen over eik en laurier, den en spar, jasmijn en oleander, rododendron en wilde rozen, hazelaar en tamarisk, eucalyptus en mastixbomen, ahornen en kastanjes, kleurige heesters en bloemen in een eindeloze variatie… Het bospad gaat weer naar beneden en rond één uur bereik ik Isfegmenou. Vanwege de ligging pal aan zee is dit klooster bij herhaling verschrikkelijk door piraten geteisterd.
Het klooster is nu in diepe rust. In het archondarikon, de ontvangstkamer, kom ik met koffie, snaps, lukumi en water weer op krachten. Na een uurtje wandel ik verder naar Chilandar, het Servische klooster. De tocht valt mee, een half uur, over begaanbare paden.
Als ik aankom liggen er zo’n 25 Grieken te snurken in de binnenhof. Enkelen zitten op de rand van de phiale. Het is een klein bouwsel met een groot marmeren waterbekken, overdekt met een baldakijn. Om drie uur vertrekken de Gri-ken. De siësta is kennelijk voorbij. Ik ga naar het archondarikon en word op de mij inmiddels bekende wijze welkom geheten. Ik had eerlijk gezegd enige twijfel over m’n ontvangst, gezien de bombardementen op Servië. Maar wanneer ik de archontaris vertel dat ik uit Holland kom zegt hij ‘nice’. Deze jonge monnik is nieuwsgierig. Hij wil van alles van me weten. Ik vertel hem over m’n interesse in ikonen. Dat ik hier in Chilandar graag de ‘Grote Deësis’ zou willen zien. Wat dat betreft geeft hij me weinig kans. Deze ikonen worden bewaard in de bibliotheek en die is niet toegankelijk. Op mijn vraag of ik op Athos ikonenschilders in actie zou kunnen zien geeft hij mij de tip om contact te zoeken met vader Dometios in het Dionisiouklooster. De monnik vertelt me dat er in Chilandar inderdaad twintig Servische kloosterlingen wonen. In deze tijd van het jaar zijn er gewoonlijk veel Servische gasten, maar dit jaar dus niet. Ze kunnen namelijk nauwelijks het land uit.
Servië of Bulgarije leeft hier in het hart van elke monnik; in elke kloosterling leeft hier ook een nationalist. Hij kijkt uit naar nieuws uit zijn geboorteland en elke pelgrim is een mogelijke brenger van dat nieuws, want zoals de Grieken zeggen: ‘Waar de baby het levenslicht ziet is zijn thuis.’
Ik blijk de eerste gast van vandaag te zijn. Maar al gauw komen er meer. Een priester van Simonas Petras arriveert achter het stuur van een stoere landrover. Hij heeft twee Duitsers en twee Russen meegebracht. De Russen blijken historici te zijn uit Moskou. Zij willen hier in de bibliotheek graag manuscripten bestuderen van de hand van Iwan de Verschrikkelijke. Ik deel mijn kamer met de twee gezellige bejaarde Duitsers, Friedrich en Walter….
Tegen vijf uur gaat de kabinaris rond met de semantron: kerktijd. Gedurende de vesper druppelen er meer pelgrims het klooster binnen. Bij het avondmaal zijn er inmiddels ongeveer vijftien gasten. De trapeza is groot en donker. Al kruisen slaande gaat men aan tafel. Er zijn nog een aantal Russen bijgekomen. Je moet wachten op het belsignaal van de trapezaris en dan mag je beginnen met eten. Er wordt niet gezellig gekletst, want er wordt zoals gebruikelijk weer voorgelezen, in ’t Servisch deze keer. Het spul op het bord oogt als bloemkoolpilav en het is nog niet helemaal koud. Er is ook een salade. Gesmoorde groene paprika’s. Een flink stuk geitenkaas. Zwarte olijven en redelijke wijn en brood. Binnen twintig minuten moet je het wel naar binnen gewerkt hebben. Ieder gaat zijns weegs. Eén van de Russen vertelt me dat er een kans is dat ik morgenochtend in de bibliotheek mag kijken.
9 Mei
Wat ben ik toch een bofkont! Om te beginnen heb ik me al verslapen. Dat betekent dat ik in ieder geval niet om 3.00 uur in de katholikon zat, niet om 5.00 uur, maar pas om half zeven. Dat betekent dat ik tien uur geslapen heb! En ik heb nauwelijks iets gehoord van het gesnurk der oude Beiers. Het is inmiddels al licht geworden. Ik neem weer plaats in zo’n hangstoel. Het duurt tot tegen achten. Lunchtime. De tomatensoep is al een beetje koud, maar de aardappelpuree is nog lauw. Verder vis, en neem er een teen knoflook bij of knijp een citroen uit. Geen thee natuurlijk, maar de wijn smaakt ook goed. Zo’n voedzame amandelspijshomp erachteraan. Ik kijk nog even binnen in de kerk. Een Rus vraagt of ik orthodox ben. Ben ik niet, maar heel hartelijk wijst hij me toch op het originele oerbeeld van de beroemde Heilige Maagd met de drie handen, de wonderdoende. Deze Moeder Gods Tricherousa is rijkelijk met zilverbeslag versierd. Over deze ikoon wordt het volgende verhaal verteld: Terwijl Johannes Damascenus voor deze ikoon bad, zou zijn afgehakte hand, die hij bij zich had, weer zijn aangegroeid. Als dank werd er aan deze ikoon een zilveren hand toegevoegd, waardoor ze de Driehandige (Tricherousa) werd.
Terwijl de vrolijke Rus me schouderklopjes blijft geven voor mijn paar woorden Russisch wijst hij me nog op de verzilverde sarcofaag achter de troon van de abt. Daar worden de resten bewaard van de heilige Simeon de Serviër, die wordt beschouwd als één van de grondleggers van dit klooster.
Ik word door de archontaris uitgenodigd voor een koffie met een tsiporo, de Macedonische ouzo, samen met de priester van Simonas Petras en de twee geleerden uit Moskou. Dan gaan we tot mijn verrassing met de bibliophylax mee de trap op, want daar, boven in de twaalfde eeuwse toren is de bibliotheek. Terwijl de geleerden de manuscripten bekijken, kan ik rustig in de kamer ernaast de panelen bekijken. Dit lijkt meer op een trezoor. Voor de ramen aan de lange zijde van deze ruimte hangen vellen papier, zodat de felle lichtinval van buiten wordt getemperd. Op de wand tegenover de ramen bevindt zich de beroemde ‘bin’, de ‘Grote Deësis’. Links van deze deësis hangt aan de korte wand de ikoon van Christus Pantocrator. Op de wand daartegenover de ontroerende Moeder Gods Hodigitria. Deze ikoon is zwaar beschadigd. Hele stroken verf zijn verdwenen. Maar de fragmenten die nog over zijn laten een anonieme Byzantijnse meesterhand uit de dertiende eeuw zien. De Pantocrator is goed geconserveerd. Deze ikoon wordt eveneens toegeschreven aan dezelfde buitengewoon begaafde kunstenaar. Het is een heel bekend paneel. De ikoon is bijvoorbeeld afgebeeld op de voorkant van het boekje ‘Als met een vriend omgaan met God’ van Ds. Kick Bras. Het paneel is niet alleen een groot kunstwerk, het is vooral een beeld dat je confronteert met de Christus. Bras schrijft hierover: ‘Je kijkt naar de Verlosser van Chilandar en laat de geestelijke aanwezigheid van Christus die hierdoor spreekt, je raken. Mediteren is: aandachtig en ontvankelijk bij iets stilstaan, erbij verwijlen.’ Als met een vriend… Aan de lange wand van deze kamer bevindt zich de deësisrij. De serie bestond ooit uit elf ikonen op de ikonostase in het katholikon van Chilandar. Van deze imposante groep, die wel wordt toegeschreven aan de 14e eeuwse monnik Romanus van Thessaloniki, is de centrale Christus-ikoon verloren gegaan. De andere tien monumentale panelen, de Moeder Gods, Johannes de Voorloper, de twee aartsengelen, Petrus en Paulus en de vier evangelisten worden hier bewaard. Mijn speciale aandacht gaat uit naar de Lukas.
Een aantal jaren geleden heb ik deze Lukas eens als voorbeeld gebruikt. Ik vond het – als tekenleraar – gepast om mijn eerste ikoon te wijden aan de schutspatroon van de schilders. Nu sta ik dus voor het originele paneel van 100 x 73 cm. Lukas is als halffiguur weergegeven en trois quarts, naar links gericht. Op zijn linkerarm draagt hij het versierde evangelieboek. Hij is gekleed in een blauwe chiton met gouden clavus en daaroverheen een auberginen himation. Zijn lichaam is atletisch, zijn uitstraling is spiritueel. Ik ben onder de indruk van de monumentaliteit, de expressiviteit en de trefzekere vlotte techniek.
We gaan weer naar beneden en even later stap ik in de Range Rover van de priester. Hij heeft hier waarschijnlijk wel het baanrecord op zijn naam staan. Met die Rover scheurt hij over kloven en keien. Soms sturend met één hand, terwijl hij met de andere hand z’n GSM vasthoudt. Af en toe is de weg half verzakt in het ravijn, maar God staat ons bij. Mijn chauffeur spreekt een beetje Engels, maar is niet erg spraakzaam. In 25 minuten zijn we 14 kilometer verder, in Megáli Jovántsa, het haventje. Onder in m’n rugzak heb ik nog de snoeischaar met de werkhandschoenen. Die zijn voor de priester. Hij kan het wel waarderen: komt altijd van pas. We wachten op de boot naar Dafni op het kiezelstrand, uit de wind, in de zon. De zee is redelijk rustig. De golven schuiven bescheiden op het strand. Er staat hier nog een groepje Griekse pelgrims te kletsen. Verder hoor je zangvogels kwinkeleren en meeuwen schreeuwen. Daar komt de boot. Er worden nog wat groepsfoto’s gemaakt, maar dan moet je zorgen dat je binnen een minuut op de boot bent. Het is een uur varen naar Dafni. Van daaruit varen we verder zuidwaarts. Langs Simonas Petras, Grigoriou, naar Dionisiou.
Wanneer we aanleggen in de arsanas, het haventje, van Simonas Petras is de aanblik van het meer dan 200 meter boven ons liggende klooster heel overweldigend. Door z’n ligging doet het me denken aan de Potala, het winterpaleis van de Dalai Lama in Tibet. Hoog torent het uit boven de omgeving. Vele rijen bouwvallige balcons hangen boven de afgrond. Wanneer je hier de boot verlaat ben je nog drie uur bezig met het bestijgen van de smalle rotspaden voor je de poort van dit klooster hebt bereikt.
Nog iets zuidelijker ligt Dionisiou. Dit klooster ligt werkelijk in de schaduw van de top van de Athos. Ook hier is de eerste aanblik overdonderend. Op de top van een reusachtige in zee uitstekende rots verheft zich een robuuste vesting.
Het Dionisiou-klooster ligt letterlijk in de schaduw van de top van de Athos. Ook hier is de eerste aanblik overdonderend. Op de top van een reusachtige in zee uitstekende rots verheft zich een robuuste vesting. Bovenop zijn de verdiepingen met de cellen gebouwd. In de vorm van uitbouwen hangen ze steunend op balken hoog boven zee. Nog hoger steekt de toren met schietgaten boven alles uit. Hier vanaf de boot ziet het er sprookjesachtig uit. Op de kade zie ik de oude Jorro weer terug. Hij wil nog steeds m’n zaklamp kopen. Vooruit dan maar. Hij mag met nog enkele andere ouden van dagen en met alle bagage in een grote jeep mee naar boven. De anderen lopen over een slingerend tegelpad omhoog. In de poort valt mij een bijzondere muurschildering op in het boogvormige timpaan boven de toegangsdeur. De ‘Moeder Gods van het Teken’ schijnt ons te begroeten. De schildering ziet er zeer fris uit en dan zie ik er een datum onder staan: 1992…
Op de kleine binnenplaats worden we hartelijk ontvangen. Ik ga op zoek naar vader Dometios. Ik vind hem in z’n atelier. Hij vertelt me spontaan over z’n werk, geeft me recepten, tips, adressen. Op Athos zijn er nog heel wat monniken die zich bezig houden met ikonenschilderen. Volgens Dometios wel zo’n 150, vooral in de skiten. Van zijn eigen werk ben ik vooral getroffen door de merkwaar-dige op canvas geschilderde ikonen. Ze doen sterk denken aan ‘tangka’s’, de Tibetaanse rolschilderingen. Op de gro-te doeken schildert hij met tempera in helder kleuren een religieuze voorstelling. Na het doek gevernist te hebben rolt ‘ie het op en verstuurt het naar Cyprus, waar het bij wijze van fresco op de muur van een kerkje wordt geplakt. Zelf komt hij ook van Cyprus. Dometios is zo vriendelijk om me van alles in de kerk laten zien. Hij is ook de mageiras van het klooster oftewel de kok. De monniken verbouwen hier hun eigen groenten. Hij is nog bezig met de voorbereidselen voor de avondmaaltijd en laat mij alleen achter in de kerk om alles te kunnen bekijken.
Het katholikon dateert uit de zestiende eeuw. Ook de deësisrij op de ikonostase van de hand van Euphrosynos van Kreta dateert uit die tijd. Het klooster is met recht trots op dit werk. De grote ikonen (118x89cm.) zien er voortreffelijk uit. Nog niet zo lang gelden zijn ze deskundig gerestaureerd (zie foto onder: Hl. Johannes de Voorloper, ±1542)
In het katholikon bevindt zich nog een bijzondere wonderdoende Moeder-Gods-ikoon.
De gouden riza, die de ikoon bedekt, is fraai versierd, maar van de voorstelling is slechts het silhouet herkenbaar: door de tand des tijds is alles donkerbruin geworden.
De monniken beweren dat deze ikoon, die wordt bewaard in de Akathistoskapel, in de noord-westhoek van de kerk, is geschilderd door de Heilige Lukas. Ook vertellen ze het verhaal van de blinde monnik die zijn gezichtsvermogen weer terugkreeg en daarom als dank een zeer fijn geciseleerde gouden riza voor de ikoon vervaardigde.
Volgens een andere legende werd de wonderdoende beeltenis in 626 rondgedragen over de muren van Constantinopel en inspireerde zo de succesvolle verdediging van de stad tegen de Perzen en Avaren.
De voortreffelijke fresco’s zijn van de hand van Zorzis, karakteristiek voor de Kretenzische school. De fresco’s in de trapeza zijn van vergelijkbare kwaliteit. Hier vallen enkele bijzondere voorstellingen op. In de eerste plaats de taferelen uit het leven van Johannes de Voorloper, aan wie het klooster is gewijd. Een ander fresco, ‘de ondergang van de we-reld’ doet me denken aan een bombardement op een Servische stad. En dan is er nog ‘de ladder naar de hemel’, die symbolisch de ladder van Johannes Klimakos uitbeeldt. De monnik Johannes bestijgt de ladder naar spirituele volkomenheid. Andere monniken worden bedreigd door demonen, maar ook geholpen door engelen en St. Joris. Deze eetzaal is gebouwd in een L-vorm. Vanuit de aangrenzende keuken heb je een uniek uitzicht over zee. Inmiddels verspreiden de etensgeuren zich over de nauwe binnenhof.
Er zijn een aantal Cyprische gasten aangekomen. Later ontmoet ik in de narthex nog drie Duitsers. Na de vesper gaan we aan tafel tussen de fresco’s. Dometios heeft pilaf klaargemaakt met veel wortel erin deze keer. Verder is er geitenkaas, brood en wijn.
Na het eten laat Dometios me weer van alles zien in z’n atelier. Op een paneel heeft hij de boluslaag aangebracht, de roodkleurige klei, als ondergrond voor de vergulding. Geroutineerd legt hij het bladgoud op.
Als ik zo geïnteresseerd ben in de techniek zou ik maar eens bij vader Nikon in de Nea Skiti moeten gaan kijken suggereert Dometios. Joachim, één van de Duitsers, blijkt Nikon te kennen. ‘Hij is erg aardig en een prima fotograaf’ weet ie. Curieus genoeg vraagt Dometios me of ik hem de catalogus van Talens toe wil sturen… (Dat is inmiddels gebeurd, de ‘english version’). Dan krijgen we nog een exposé over de dagindeling van de monniken. ‘Bij zonsondergang gaat een ieder naar z’n cel. We slapen vier à vijf uur. Midden in de nacht mediteren we een paar uur met het Jezus-gebed, Kyrie Eleison. Om drie uur ‘s nachts gaan we naar de kerk, waar we tot zeven uur de Heilige Liturgie vieren. Dan slapen we weer twee uur en daarna is onze ‘lunch’. Vervolgens hebben we diaconima. Om vijf uur ‘s middags is het tijd voor de vesper (esperinos). We gebruiken de avondmaaltijd in de trapeza, en na het avondgebed (het apodeipnon) gaan we naar onze kamers.’ Waarom is hij eigenlijk monnik geworden? ’In mijn studietijd merkte ik al dat ik op zoek was naar liefde, naar vrede, naar God. Ik was bezig met de vragen ‘outside of this common life’. Ik besloot monnik te worden uit liefde voor Christus. Ik was op zoek naar God, naar de Heilige Geest.’
Voor mij is het tijd om in m’n dagboek te gaan schrijven. Het is al weer tien over tien. Veel te laat voor iemand die om 3.00 uur naar de kerk moet…
10 mei
Inderdaad gaat om drie uur de semantron: 1234 1234 12 12 1234. Altijd dat ritme. Ik draai me nog een keer om. Om 5.00 een zachte klop op de deur: alleluja prijs de Heer. Ik moet weer in de donkere narthex plaatsnemen. Best koud nog. Dometios begint tegen me te fluisteren. Over het onderscheid tussen wel- en niet-orthodox. Over een Hollandse protestantse dominee die vorig jaar hier was en nu orthodox wordt. Over een klooster in Essex (UK). Het is nu bij achten. Het heeft iets dwangmatigs die ellenlange liturgie van Johannes Chrysostomos. Maar toch moest ik die kerkvaders maar eens lezen. Om 8.00 uur gaat de bel voor de lunch. Bij het afscheid geeft vader Dometios me nog een paar titels van boeken die ik beslist zou moeten lezen. Hij bindt me op het hart om in Thessaloniki te gaan kijken naar de nieuwe fresco’s en ikonen van Pachomei in de kerk van de Heilige Feramou. Dan is het tijd om te gaan.
Het is ruim een uur lopen naar Agiou Pavlou. Langs kronkelende bergpaden en over puntige stenen. Struiken tieren hier welig over het smalle pad. Onderweg komt Janes me tegemoet, de Sloweniër. Hij knoopt weer een gesprek met me aan. Hij is niet te spreken over het Paulusklooster. ‘Zodra ze merken dat je niet orthodox bent is het mis. Bij de maaltijd werd ik apart gezet. Zeloten dat zijn het!’ Bij onze eerste ontmoeting had ik al de indruk gekregen dat Janes een mopperaar is. Hij is gisteren op de top van de Athos geweest. ‘Elf uur lopen: A hell of a walk’. Je moet hier uitkijken voor slangen’, waarschuwt hij me nog. Ik heb hier niet zo veel dieren gezien. Een vuursalamander kruiste gisteren mijn pad en ik zag nog een gifgroene smaragd-hagedis. Ik vervolg mijn pad. Niet veel later kom ik in het dal van de Rema Kalatha en zie ik daarboven het Agiou Pavlou-klooster liggen tussen grimmige rotsen en scherp-afgetekende bergkammen. Op de achtergrond torent de top van de Athos boven alles uit. Daar op de noordelijke helling is nog veel sneeuw blijven liggen.
Het is stil op de binnenplaats van Pavlou. De nederzetting Nea Skiti is onderhorig aan dit klooster. Een monnik vertelt me dat de skite nog een uur gaans verderop ligt. En dat je er niet kunt overnachten. Ik zeg hem dus ‘misschien tot vanmiddag’. Onderweg komen zes monniken met van die ouderwetse rugzakken mij tegemoet. Ze zien eruit of ze de Athos gaan beklimmen. Nea Skiti bestaat uit een stuk of dertig huisjes, de z.g. kalubai, verspreid gelegen rond een gemeenschappelijke kerk. Sommige kalubai hebben hun eigen kapel. De levenswijze is hier idiorhythmisch, dat wil zeggen dat de monniken hier meer meer individuele vrijheid hebben dan in de strengere koinobitische kloosters.
Her en der verspreid staan huisjes en kapelletjes. Dan ben ik opeens op het erf van één van de kalubai. Ik hoor wat achter de hordeur. Een ‘vader’ van rond de zestig, beetje Fidel Castro type, maar tengerder en met zeer vriendelijke lachogen, nodigt mij binnen. Het blijkt vader Nikon te zijn. Ik zeg ‘dat is toevallig’, hij zegt ‘no must be Gods will’. Hij vraagt of ik wat wil drinken. Een glas water gaat er wel in. Ik krijg fris water met een flinke schep ‘vanille’ erin. Heel lekker. Nikon vertelt me van alles, terwijl ie de boodschappen uitpakt die enkele pelgrims voor hem hebben meegenomen ‘uit de wereld’. Van allerlei nuttige artikelen. Sommige producten ziet hij kennelijk voor het eerst. ‘Kyrie Eleison’ zegt ie als het hem bevalt. Er is ook een doos bij voor het bewaren van dia’s. Van de Duitser Joachim had ik al gehoord dat Nikon een goede fotograaf is. ‘Mijn naam is beroemd in de wereld’, lacht ie. Hij is dol op film en weet er ook nog alles van. Hoe kan dat? ‘Soms moet ik ‘voor m’n werk de wereld in. Dan neem ik een lijst mee van films die ik wil zien. Die leen ik dan in de videoclub in Thessaloniki. Daar hebben ze alle films die je je maar kunt voorstellen. Ik verzamel filmrecensies. God invented video for me. In de wereld zou ik cineast zijn.’ Op mijn vraag welke cineasten hij goed vindt: ‘Frank Kappa (‘It’s a wonderful life) en Sergei Parazdanov bijvoorbeeld. Ook de Nederlander Verhoeven heeft veel talent. ‘De vierde man’ vond ik goed. Z’n latere werk is minder. Verder ben ik een liefhebber van de Deen Rainer. Ook ‘Contact’ met Jody Foster moet goed zijn.’ Tijdens ons gesprek komt er een oude heremiet de keuken binnen. In een plastic zak brengt hij een paar kilo vis mee.
Dan zegt Nikon me dat hij mij m’n slaapplaats wil wijzen. Ik heb het er nog niet eens over gehad. Boven blijkt een slaapzaal te zijn met vijf bedden. Er zijn ook nog vier Griek-se gasten. Verder zijn er Philippos en Gerry oftewel Gera-zimos die boven bezig zijn met ikoonschilderen. Philippo in een keurige studio, Gerry op het gammele balkonnetje. Daar staat een ezel met wat kleine paneeltjes erop. Verder een stuk of wat poezen. De zwaar bevruchte citroentak leunt over het balkon. Ik hang mijn doorgezwete hemd aan de waslijn. Hier heb je een perfect uitzicht over de skite. Lunchtime. Koude macaroni, brood, inktvisje, sla met verse sjalotjes, olijven, water, wijn, tsiporo. Siësta. Ik wandel naar beneden naar de zee. Een andere vader, Theofilos, spreekt mij aan. Hij vertelt me dat ‘ie een vriend van Nikon is. Vraagt me van alles. ‘Waar komt u vandaan? Bent u orthodox
gedoopt? Hebt u kinderen? Waarom bent u dan niet getrouwd? Dat zou toch moeten.’ Ik zit hier heerlijk te soezen op het warme strand. Achter me de muilezels. Braafste diersoort. Staan maar in de zon te bakken. Aan de horizon komt en gaat een cruiseschip. Ik klim maar weer naar boven en ga nog even liggen op bed, slapen zelfs.
Rond vijf uur gaan we naar ’t atelier. Nikon zit in de hoek en werkt aan een Nikolaas. De heilige heeft een mauve phelonion, oppergewaad, en is geplaatst tegen een rijk gouden fond. Philippos doet een vermiljoenen Nikolaas op een donkergroene achtergrond met ‘fakegold’…
Gerazimos is op het balkon aan het werk. Hij concentreert zich op twee kleine Christusportretten, mits hij tenminste niet gestoord wordt door de drie weken oude poesjes.
Nikon vertelt me dat hij op bestelling werkt. Als je wat wilt kom je onderaan zijn lijst. Tegen de tijd dat je aan de beurt bent belt hij op en spreekt de opdracht af.
Aan het eind van de middag arriveert vader Sonofrios, een bevriende priester. Hij is afkomstig uit Kavala in het noordoosten, vlakbij het vroegere Philippi, ooit de eerste Europese christengemeente. Onder het schilderen wordt er heel wat afgepraat. Ondertussen bekijken de andere Grieken op het balkon hun digitale opnames op de laptop. Een contrast. De schilders werken door, met vergrootglas, tot het te donker is geworden.
Alleen Gerazimos werkt nog verder met een kaars. Ik kan beneden gaan opbellen naar huis, met Nikon’s telefoon-kaart. Ik moet – met de lamp – meteen twee Hollanders meenemen die hier zijn gestrand. Jan is emeritus predikant (zeg maar leraar) en Herman is arts, ook al met pensioen. Ze hebben zeven uur gelopen vanuit Megistas Lavras, en Jan is al 71 en heeft kramp in z’n been. Ze hebben hier mazzel. De poorten van de kloosters zijn met zonsondergang al gesloten. Hun gezinnen staan op de camping in Ouranopolis. We gaan voor elf man de tafel dekken. Zelfde menu als vanmiddag, maar nu bij kaarslicht. Het is tegen tienen. Om half elf gaan we naar de kapel. Een eenvoudige dienst van een half uur met z’n allen. We gaan naar bed. Morgen mogen we om zes uur naar de kapel. Ik lig al in bed, de Grieken praten nog op het balkon, en of alles nog niet genoeg is zingt de nachtegaal.
11 mei
6.20 uur. Ik zit hier op het balkon. Beneden aan de trap begroet door vader Nikon met een kaars, omhelzing en kyrie eleison, zijn stopwoord. Wat een blijmoedig mens.
Je hoort hier op het balkon de muziek van de natuur. De ondertoon is het gegons van de bijen. Daaroverheen de vogelsymfonie. Af en toe een kikker, en het gedoe in de doos met de jonge poesjes. De zee is nu zo rustig dat je ‘m niet hoort. Er klapwiekt een vlucht duiven langs. Een paar wolkjes waarvan de eerste roze randjes krijgen. Achter de Athos zal de zon opkomen. De tuin geurt. Veel geraniums. Hele kleine druifjes zitten al aan de ranken.
Om half zeven begint de dienst. Herman, Jan en ik zitten in de hal. Vader Sonofrios gaat voor. Aan zijn figuur is te zien dat hij geen ascetische Athos-monnik is…
Bij het ontbijt dat simpelweg bestaat uit thee met koekjes vertelt vader Nikon me over het verschil tussen Griekse en Russische ikonen. ‘De Griekse traditie is dichter bij de Byzantijnse bronnen gebleven. Bij de Russen zie je de volksaard terug in de ikonen. Na de Renaissance ging het de verkeerde kant op met de Russische ikonenschilderkunst. Er was veel te veel Italiaanse invloed. Rafaël nam voor de Moeder Gods een prostituee als model. Een ikonenschilder neemt het oerbeeld als model. Hoe kan je nu de moeder Gods aanbidden met een hoer als middelaar?’ Tot mijn verbazing gebruikt hij als vernis ‘Sigma superlak voor binnen en buiten’ (sic). Voor de zekerheid doet hij er wel eerst een laag sandrakvernis onder. ‘Mijn ikonen moeten eeuwen goed blijven’ zegt hij lachend…
Voor Sonofrios, Jan, Herman en mij wordt het tijd om afscheid te nemen. Vader Nikon drukt ons op het hart dat we altijd welkom zijn. We dalen de trappen af en stappen op de boot. Bij de eerste ‘halte’ Dionisiou gaan Jan en Herman al weer aan land.
Het is heel aangenaam op het dek van de boot. De passagiers, pelgrims, monniken en enkele arbeiders zitten heerlijk in de zon en genieten van het uitzicht op de kloosters. Vader Sonofrios komt naast me zitten. Hij vertelt me hoe hij vijftien jaar geleden voor ‘t eerst op Athos kwam. ‘Er was toen nog geen sprake van elektriciteit, er was geen enkele auto en er waren nog maar een paar telefoons… Bij mij in de gemeente, tegen de Turkse grens, leven Christenen en Islamieten samen in vrede. De moslimarbeiders werken net zo hard mee aan de bouw van de nieuwe kerk, als de christenen. Ik kan heel goed samenwerken met de moefti, de moslimpriester.’ Sonofrios maakt zich zorgen over de toekomst: ‘De mensen zijn bang dat de verhoudingen zullen verslechteren door de situatie op de Balkan. We moeten bidden voor de 21e eeuw.’
Even later tref ik Janes weer, de Sloweense econoom. ‘I’m getting sick of this monastery food’. Gauw haalt hij een donut en een koffie. Janes is 33 jaar, heeft vrouw en twee kinderen, en een huis. Hij werkt op het vliegveld van Ljubljana. ’I am sick of making money’. Eigenlijk wil hij een rustig baantje als economieleraar zoeken. ‘Ik blijf nog één nacht in Pantaleïmon’, vertelt ie. ‘Een groot maar leeg klooster. Rond 1900 waren daar nog 2000 monniken, nu nog maar 50. Het is een Russisch klooster en het gaat heel slecht met Rusland. De rode vlag is ingeruild voor de groene vlag, de Dollar.’ Volgens Janes leven de mensen er nu ieder voor zich en is geld het enige wat ze interesseert. ‘In Slowenië is het niet anders. Met heimwee denk ik terug aan de gelukkige tijd in m’n jeugd. Er was geen werkloosheid onder Tito. In Ljubljana kon je rustig met 1000 mark door een donker steegje wandelen. Nu is er anarchie en de mentaliteit is beangstigend. De kosten voor levensonderhoud zijn heel hoog geworden.’
Inmiddels is de boot aangekomen in Dafni. Janes en ik nemen afscheid. Op de kade van het havenplaatsje raak ik aan de praat met een oude Russische heremiet, vader Benedictus van Karoulia. Een goede kans om wat Russisch te praten. Benedictus is een fors gebouwde vent met opvallend blauwe ogen en een lange grijze baard. Hij woont op de zuidelijkste punt van de Heilige Berg, de ‘Woestijn’, de enige plek ter wereld waar de vroegchristelijke kluizenaars-traditie van de Sinaï nog wordt voortgezet. In ataraxie, volkomen gemoedsrust, leven hier de heremieten in strenge ascese, strijdend om de geest te beleven in zijn meest zuivere wezen, op de grens van het ‘hier’ en het ‘ginds’.
Benedictus woont daar op de meest legendarische punt van de Woestijn, de ‘verschrikkelijke’ Karoulia (=katrollen). Deze hemelhoge steenrots steekt hoog boven zee uit. De kluizenaars communiceren met de buitenwereld door met een katrol een mandje tot aan zee neer te laten….
Om 12.00 uur arriveert de boot voor Ouranopolis. Alle pelgrims moeten langs de douane. Men controleert hier heel streng. Op de boot kan ik relaxed wat zitten lezen. De kloosters verdwijnen achter mij uit het zicht. Om twee uur komen we aan in Ouranopolis. En dan zie je opeens weer vrouwen…
Ik heb net tijd genoeg om een banaan en een appel te kopen, want over tien minuten gaat de bus naar Thessaloniki. In de bus raak ik in gesprek met een pelgrim van Cyprus. Hij vertelt trots dat in het klooster van Vatopedi meer dan de helft van de monniken afkomstig is van zijn eiland. ‘Vatopedi is het rijkste klooster. Het wordt gesponsord door de Orthodoxe kerk van Cyprus. Het gaat heel goed met de economie van Grieks Cyprus. Vooral toerisme, 2,5 miljoen toeristen per jaar. Ook de wijn, aardappelen en… smokkel. Vanuit Turks Cyprus komen drugs naar het Griek-se deel naar West Europa…‘
Na twee uur komen we aan op busstation Karakassi. Terug ‘in the world’, een hele culture-shock. Ik ga naar m’n hotel en neem dan de bus naar Katotumba, de kerk van de heilige Feramou. Een nieuw befrescode kerk. Van onder tot boven zijn hier alle muren bedekt met schilderingen volgens een compleet traditioneel iconografisch program. Vader Dometios raadde mij aan om hier de map met voorbeelden van Pachomei te kopen. Ik krijg ze ter inzage. 40.000 Drachmes gaat me toch iets te ver… Vanavond lekker eten in Ta Spata Psistaria op het Aristotelesplein.
12 mei
Lekker geslapen. Ik heb een heel programma vanmorgen. Om te beginnen ga ik naar de oude ‘indoor food market’. Dan naar de ‘witte toren’, het 15e eeuwse bastion aan de haven. Hier is een permanente expositie van Byzantijnse kunst. Ik wandel door het oude stadscentrum.
Cadeautjes voor thuis gekocht. Je ziet hier heel wat bedelaars. Soms geef je wat op de gloeiende plaat. Op het Aristotelesplein bij het park met een biertje in de zon is het heerlijk toeven. Dan luidt de klok voor de vesper in Panagia Halkeon, begin 11e eeuw. Vanuit de warmte ga ik de verkoelende kerk binnen. Er staat een oude priester te bidden. De koster doet de tegenzang. Er zijn twee gelovigen. Dan huppelt er een jongetje van een jaar of tien binnen die ook mee gaat zingen. Ik laat mij voor de laatste keer bewieroken…
Hemelvaartsdag 13 mei
Om half vijf gaat m’n wekker af. Met de bus naar het vliegveld. Waar de ochtend gloort glimlacht een bleke maansikkel. Met de Poseidon vlieg ik eerst naar Athene. Het vliegtuig zit vol met keurige heren op weg naar hun werk.
De vlucht naar Amsterdam is iets vertraagd. Om 10.00 uur vertrek. Het weer is helder, maar Athene ligt onder een dikke deken van vuilgrijze smog. Al gauw zien we de besneeuwde toppen van de Parnassos. Ook nu maken we een omweg langs het oorlogsgebied. We steken de Adriatische zee over en vliegen dan over Italië. Beneden ons moet ergens de Navo-basis Amendola liggen, vanwaar de bommenwerpers opstijgen…